trefwoord

zoeken

kunstenaar

 

stroming

 

prijsklasse

 

 



Jan Hendrik
Weissenbruch
| 1824 - 1903

Koeien in een zonnig landschap

Formaat: 27,0 (h) X 22,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts onder ‘J.H. Weissenbruch ƒ’

Datering:

Prijsgroep: verkocht

 

provenance

 

Mr. N.A. Groen, 1916.

Mr. P.H. de Wit, 1916.

Kunsthandel E.J. Wisselingh & Co, Amsterdam, inv. No. 3573.

Mr. Alfred H. Lewis.

biografie

Jan Hendrik Weissenbruch

Geboren: 1824 te Den Haag

Overleden: 1903 te Den Haag

Leven en werk:

Jan Hendrik Weissenbruch, geboren in Den Haag als Hendrik Johannes Weissenbruch, groeide op te midden van een familie die verdienstelijk schilderden, graveerden of lithografeerden. Zo kreeg Jan Hendrik de liefde voor de schilderkunst met de paplepel ingegoten. Vanaf zijn 16e jaar kreeg hij zijn eerste schilderlessen en een aantal jaren later volgde hij de avondklas van de Haagse Academie.

In 1863 trouwt Weissenbruch met Susanna Petronella Geertruida Schouw. Hun zoon Willem Johannes die in 1864 wordt geboren, wordt ook schilder.

Weissenbruch wordt zeer door de kunstenaars gewaardeerd, hij  is een meer schilder-schilder. Belangstelling van het grote publiek blijft echter enige decennia uit. Het lijkt of Weissenbruch ook niet veel moeite heeft gedaan om daar verandering in aan te brengen.

Toen Weissenbruch 76 jaar oud was ondernam hij zijn eerste reis naar buitenland. Hij trok naar Barbizon, in die tijd het Mekka van de moderne schilderkunst. In 1903 overleed Weissenbruch in zijn woonplaats Den Haag.

Rondom het midden van de 19e eeuw werkte Weissenbruch nog betrekkelijk in de anonimiteit. Wel had hij in deze periode al zijn eerste contacten gelegd met Andreas Schelfhout en met Johannus Bosboom. Na het zien van enkele waterverftekeningen van Weissenbruch nodigde Schelfhout de jonge schilder uit voor een bezoek aan zijn atelier. Bosboom ontried hem dit bezoek. Volgens Bosboom stond Schelfhout negatief tegenover het schilderen naar de natuur, want daarmee werd maar verf gemorst. Bosboom vond dat Weissenbruch  op zichzelf moest leren staan. Toch ging Weissenbruch op het aanbod van Schelfhout in en zo werd Weissenbruch leerling van Andreas Schefhout en van de Haagse Akademie voor Beeldende Kunst o.l.v. B.J. van Hove. Hij was vooral werkzaam in Den Haag, Scheveningen, Haarlem en het Noorden. Weissenbruch was vooral schilder en aquarellist van landschappen, stadsgezichten en strandgezichten en wordt gezien als een van de grote meesters van de Haagse School. Hij gaf les aan Victor Bauffe, Theophiel de Bock,  J.J. Heppener en aan zijn zoon Willem Weissenbruch.

In Haarlem komt Weissenbruch in aanraking met het werk van Ruisdael. Weissenbruch neemt veel aspecten over. Maar in de wijze van schilderen komt hij los. Het is een langzaam zoekende constructie, die uitgaat van Ruisdael, poogt aan te sluiten bij Jongkind en Schelfhout, maar die uitkomt bij iets geheel eigens.

Gaandeweg ontwikkelde Weissenbruch een eigen stijl met een lossere schildertrant. Zijn passie voor het aquarelleren, dat een snelle werkwijze vereist, beinvloedt ook zijn behandeling van olieverf. Binnen de Haagse School nam hij een belangrijke plaats in, onder meer als belangrijkste aquarellist van de 19e eeuw. Omstreeks 1875 raakte Weissenbruch in de ban van het waterrijke gebied in Zuid Holland, de Nieuwkoopse plassen. Sindsdien wijdde hij een groot gedeelte van zijn repertoire aan deze omgeving. Jan Hendrik Weissenbruchs werk is te kenmerken als een oer Hollands tafereel van licht,  lucht en wolken. Een goede weergave van licht en lucht vond Weissenbruch het belangrijkste. Ook het water speelt een grote rol in het werk van Weissenbruch, met zijn spiegelende vermogen verbindt het de lucht met de aarde. Weissenbruch schilderde veel in de open natuur en liet zich leiden door de natuur en de omgeving zelf. Veel terugkerende motieven in het werk van Weissenbruch zijn: Het Gezicht bij de Geestbrug, gemaakt bij de trekvaart tussen Den Haag en Rijswijk, het gezicht op de Trekvliet, en Ophaalbrug bij het Noorden.

Naast landschappen schilderde Weissenbruch ook stillevens, enkele interieurs, strand- en zeegezichten zowel in olieverf als aquarel. De echte doorbraak van Weissenbruch laat zich wachten tot 1889, pas bij de overzichtstentoonstelling ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag bij de Amsterdamse kunsthandel Frans Buffa, wordt het merendeel van zijn werk verkocht.

Rond 1900 slaat hij een nieuwe richting in, breed opgezette strandgezichten veelal in olieverf met liefde voor heftige weersomstandigheden. Op deze late werken zijn de lucht, het licht, de wind en het water als geheel aanwezig en doen vaak terugdenken aan zijn aquarellen.

Musea:

Werken van Jan Hendrik Weissenbruch zijn o.a. te zien in musea als Boijmans van Beuningen, Rijksmuseum, Gemeente museum Den Haag maar ook in het Dordrechts museum en het Jan Cunen museum te Oss.

Jan Hendrik
Verheijen
| 1778 - 1846

Naar de stad (Wijk bij Duurstede)

Formaat: 22,5 (h) X 17,5 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts onder ‘J.H. Verheijen ƒ’

Datering:

Prijsgroep: tussen 10.000 en 15.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Op de achterzijde zijn twee etiketten aangebracht.

Etiket 1: Voor Eduard voor zijn verjaardag, 4 februari 1951, van Moeder.

Etiket 2: Voor Henriette ter gelegenheid van haar Candidaats examen. Te ontvangen na mijn dood. 11 juli 1952. Van Eduard. F.H.W. Elders - Bijroet

biografie

Jan Hendrik Verheijen

Geboren: 22 december 1778 te Utrecht

Overleden: 14 januari 1846 te Utrecht

Leven en werk:

Jan Hendrik Verheijen werd in 1778 geboren te Utrecht en aanvankelijk opgeleid tot notaris. Hij legde al in zijn jonge jaren een onbedwingbare liefde aan de dag voor de schilderkunst. Toen Jan Hendrik eenentwintig jaar was ging hij met toestemming van zijn ouders bij Nicolaas Osti in de leer, die rijtuig en sierraad schilder was te Utrecht. Jan Hendrik bleek een natuur talent en hij blonk al snel uit in het kopiëren van schilder werken van J. van der Heijde en van Berkheijdens. Dit kwam onder de aandacht van professor Bleuland die Jan Hendrik vervolgens onder zijn hoede nam en hem de mogelijkheid gaf zich te bekwamen in het schilderen van stadsgezichten. Al in begin achttienhonderd waren zijn stadsgezichten zeer geliefd en werden tegen hoge prijzen verkocht. De werken kenmerkte zich door een behaaglijk warme uitstraling meestal overgoten met zonlicht en zeer gedetailleerd geschilderd waardoor zijn werken een geliefd verzamelobject werden. Zijn werken vonden gretig aftrek in binnen en buitenland. Tijdens de nalatenschap veiling van zijn vroegere leermeester Bleuland werden een twintigtal werken, voornamelijk stadsgezichten, landschappen en kergezichten, verkocht voor zeer hoge prijzen (Hfl. 300 – Hfl. 420)!

Sinds 1822 was Jan Hendrik Verheijen lid van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Hij bleef actief tot op latere leeftijd en heeft een grote hoeveelheid schilderwerken voortgebracht. In 1846 overlijd Jan Hendrik Verheijen in zijn geboortestad Utrecht.

Musea:

Werken van Jan Hendrik Verheijen zijn o.a. te zien in musea als het museum Boymans-van Beuningen Rotterdam, Haags Gemeentemuseum, Centraal museum Utrecht, Rijksprenten-kabinet Amsterdam en Kröller-Müller museum te Otterlo

W.F.A.I.
Vaarzon Morel
| 1868 - 1955

Tirolers in Berlijn

Formaat: 29,0 (h) X 23,5 (b) cm

Materiaal: Gemengde techniek op papier

Gesigneerd:

Datering:

Prijsgroep: tussen 5.000 en 10.000 euro

andere werken

Bij de Toonbank
De Rijn bij Oosterbeek
De varkensmarkt
Het Feestje
Na het baden
Tirolers in Berlijn

 

provenance

 

Rechtstreeks afkomstig uit de nalatenschap van de familie van de kunstenaar

 

 

 

opmerkingen

 

Inclusief Authentiteitsverklaring namens de erven Vaarzon Morel

biografie

Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel

Geboren: 9 augustus 1868 te Zutphen

Overleden: 25 januari 1955 te Koudekerke

Leven en werk:

Het was geen wonder dat Willem kunstschilder werd. Schilderstalent kwam al generaties lang in de familie voor. Willem werd geboren als zoon van Willem Ferdinand Vaarzon Morel en hij was de oudste uit een gezin van negen kinderen. Zijn vader was niet in de voetsporen getreden van de vele kunstschilders en was landmeter bij het kadaster. Rond 1885 werd vader Vaarzon Morel overgeplaatst naar het kadaster te Haarlem en daar begon Willems artistieke loopbaan. Zijn ouderlijk huis was hiervoor een goede voedingsbodem want de belangstelling van vader voor beeldende kunst was groot. Het gezin leefde in een sfeer van savoir-vivre waaraan de Franse afkomst van de familie niet vreemd zal zijn geweest.

Willem bezocht de Kunstnijverheidschool te Haarlem, de Normaalschool te Amsterdam en werd in 1888 toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam onder leiding van August Allebé, de latere leermeester van Willem. In 1891 won Willem  de tweede prijs uit het Willink van Collenfonds dat later werd aangekocht door het Teylers Museum in Haarlem, zijn eerste succes als kunstenaar. Willem vestigde zich als zelfstandige kunstenaar in het zogenaamde Roode Dorp aan de Leidsevaart waar hij werkte als schilder en illustrator. Hij reisde met zijn vriend Pieter Dupont naar Parijs waar hij kennis maakte met het bruisende leven van de stad. Hij raakte gefascineerd door het straatleven, mondaine vrouwen, de markten, het verkeer, en vooral door paarden.

Op 6 juli 1899 trouwde Willem in Haarlem met Pietertje Hendrika de Jong, een welgestelde dochter van een paardenhandelaar. Zij verhuisden begin 1901 naar Arnhem en later naar Oosterbeek. Hier kwam hij in contact met Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris. In 1910 vertrok het gezin naar Veere en richtte het gezin zich op de Franse cultuur. In de jaren twintig was het familie kapitaal opgeraakt en moest het gezin zich aanpassen aan een voor hen ongewone situatie; de eindjes moesten aan elkaar worden geknoopt. Willem onttrok zich aan de negatieve gevolgen daarvan door zich terug te trekken in zijn atelier. Ze hadden in die tijd ook geen middelen meer om nog te reizen. Willem is nog eenmaal op reis geweest naar Zwitserland vanwege een loodwitvergiftiging, een typische beroepsziekte onder schilders van die tijd. Tijdens de tweede wereldoorlog in 1943 werd het huis en atelier van het gezin gevorderd door de Duitse bezetter. Ze verhuisden naar Amsterdam en kwamen in de ellende van de hongerwinter. Na de oorlog keerde het gezin terug naar Veere maar was Willem niet meer erg productief. Hij overleed in 1955 in een verpleegtehuis Der Boede in Koudekerke op 86 jarige leeftijd.

 

Willem F.A.I. Vaarzon Morel, als schilder

De droom van Willem was om te behoren tot de beste schilder van de Amsterdamse School. Hij had groot respect voor George Hendrik Breitner, en ze kende elkaar goed. Beide waren opgeleid door August Allebé op de Rijksacademie van Amsterdam. In tegenstelling tot de Haagse School waar vooral inspiratie uit het Hollandse landschap werd gehaald, zochten zij hun inspiratie in het alledaagse leven en op straat; mensen en dieren. Willem was geen vernieuwen en liet zich niet inspireren door Vincent van Gogh, Jan Toorop of George Breitner. Hij had zijn eigen stijl dicht tegen die van Isaac Israëls die een soortgelijke vluchtige schildertrant had en dezelfde onderwerpen koos: stadsleven, parken, jonge vrouwen, dieren en bloemen. Willem was een gretig waarnemer en vastlegger van het leven van alledag.

Willem was in de eerste plaats tekenaar en illustrator totdat hij verhuisde naar Arnhem, daar legde hij zich voornamelijk toe op het schilderen in olieverf. Hij werkte meestal aan meerdere doeken tegelijkertijd. Omdat hij zijn werken niet dateerde is soms moeilijk uit te maken uit welke tijd de schilderijen stammen. Vanaf begin 1900 werden zijn schilderijen aangekocht door musea zoals Het Stedelijk en Het Teylers. Ook werd een magistraal bosgezicht door Museum Mesdag aangekocht. Hoewel hij het grootste deel van zijn leven in Veere schilderde zie je weinig dorpstaferelen in zijn werk terug. Er is vrijwel altijd een beetje heimwee naar de grote stad in zijn werken terug te vinden. Hoewel hij niet vernieuwend was is Willem altijd veeleisend en kritisch over zijn eigen werk geweest. Hij was gevoelig voor waardering en erkenning.

In 1931 schrijft hij aan zijn dochter; “en ik vraag me wel af is’t dat allemaal waard geweest en vooral nu tegenwoordig ook omdat het schilderen als vak zo in waarde is gedaald… Lange jaren heb ik met stille hoop rond geloopen, dat ik de kracht zou hebben m’n werk nog op te voeren tot laat ons zeggen werk van betekenis.”

Als we W.F.A.I. Vaarzon Morel een plaats moeten toekennen in het kunstleven van zijn tijd, dan blijkt hij duidelijk voortgekomen uit de Amsterdamse School, met August Allebé als leermeester en Breitner als voorbeeld. Hij heeft zich echter ontwikkeld tot een kolorist met een lichte elegante toets. Daarmee komt hij, net als Isaac Israëls, dichter bij het Frans post-impressionisme dan bij de grijzige Haagse School en blijft er een zuidelijk accent in zijn werk met heimwee naar de mediterrane levensvreugde.

Musea:

Werken van Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel zijn o.a. te zien in het Zeeuws Museum te Middelburg

W.F.A.I.
Vaarzon Morel
| 1868 - 1955

Na het baden

Formaat: 38,5 (h) X 24,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd:

Datering:

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

andere werken

Bij de Toonbank
De Rijn bij Oosterbeek
De varkensmarkt
Het Feestje
Na het baden
Tirolers in Berlijn

 

provenance

 

Rechtstreeks afkomstig uit de nalatenschap van de familie van de kunstenaar

 

 

opmerkingen

 

Inclusief Authentiteitsverklaring namens de erven Vaarzon Morel

biografie

Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel

Geboren: 9 augustus 1868 te Zutphen

Overleden: 25 januari 1955 te Koudekerke

Leven en werk:

Het was geen wonder dat Willem kunstschilder werd. Schilderstalent kwam al generaties lang in de familie voor. Willem werd geboren als zoon van Willem Ferdinand Vaarzon Morel en hij was de oudste uit een gezin van negen kinderen. Zijn vader was niet in de voetsporen getreden van de vele kunstschilders en was landmeter bij het kadaster. Rond 1885 werd vader Vaarzon Morel overgeplaatst naar het kadaster te Haarlem en daar begon Willems artistieke loopbaan. Zijn ouderlijk huis was hiervoor een goede voedingsbodem want de belangstelling van vader voor beeldende kunst was groot. Het gezin leefde in een sfeer van savoir-vivre waaraan de Franse afkomst van de familie niet vreemd zal zijn geweest.

Willem bezocht de Kunstnijverheidschool te Haarlem, de Normaalschool te Amsterdam en werd in 1888 toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam onder leiding van August Allebé, de latere leermeester van Willem. In 1891 won Willem  de tweede prijs uit het Willink van Collenfonds dat later werd aangekocht door het Teylers Museum in Haarlem, zijn eerste succes als kunstenaar. Willem vestigde zich als zelfstandige kunstenaar in het zogenaamde Roode Dorp aan de Leidsevaart waar hij werkte als schilder en illustrator. Hij reisde met zijn vriend Pieter Dupont naar Parijs waar hij kennis maakte met het bruisende leven van de stad. Hij raakte gefascineerd door het straatleven, mondaine vrouwen, de markten, het verkeer, en vooral door paarden.

Op 6 juli 1899 trouwde Willem in Haarlem met Pietertje Hendrika de Jong, een welgestelde dochter van een paardenhandelaar. Zij verhuisden begin 1901 naar Arnhem en later naar Oosterbeek. Hier kwam hij in contact met Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris. In 1910 vertrok het gezin naar Veere en richtte het gezin zich op de Franse cultuur. In de jaren twintig was het familie kapitaal opgeraakt en moest het gezin zich aanpassen aan een voor hen ongewone situatie; de eindjes moesten aan elkaar worden geknoopt. Willem onttrok zich aan de negatieve gevolgen daarvan door zich terug te trekken in zijn atelier. Ze hadden in die tijd ook geen middelen meer om nog te reizen. Willem is nog eenmaal op reis geweest naar Zwitserland vanwege een loodwitvergiftiging, een typische beroepsziekte onder schilders van die tijd. Tijdens de tweede wereldoorlog in 1943 werd het huis en atelier van het gezin gevorderd door de Duitse bezetter. Ze verhuisden naar Amsterdam en kwamen in de ellende van de hongerwinter. Na de oorlog keerde het gezin terug naar Veere maar was Willem niet meer erg productief. Hij overleed in 1955 in een verpleegtehuis Der Boede in Koudekerke op 86 jarige leeftijd.

 

Willem F.A.I. Vaarzon Morel, als schilder

De droom van Willem was om te behoren tot de beste schilder van de Amsterdamse School. Hij had groot respect voor George Hendrik Breitner, en ze kende elkaar goed. Beide waren opgeleid door August Allebé op de Rijksacademie van Amsterdam. In tegenstelling tot de Haagse School waar vooral inspiratie uit het Hollandse landschap werd gehaald, zochten zij hun inspiratie in het alledaagse leven en op straat; mensen en dieren. Willem was geen vernieuwen en liet zich niet inspireren door Vincent van Gogh, Jan Toorop of George Breitner. Hij had zijn eigen stijl dicht tegen die van Isaac Israëls die een soortgelijke vluchtige schildertrant had en dezelfde onderwerpen koos: stadsleven, parken, jonge vrouwen, dieren en bloemen. Willem was een gretig waarnemer en vastlegger van het leven van alledag.

Willem was in de eerste plaats tekenaar en illustrator totdat hij verhuisde naar Arnhem, daar legde hij zich voornamelijk toe op het schilderen in olieverf. Hij werkte meestal aan meerdere doeken tegelijkertijd. Omdat hij zijn werken niet dateerde is soms moeilijk uit te maken uit welke tijd de schilderijen stammen. Vanaf begin 1900 werden zijn schilderijen aangekocht door musea zoals Het Stedelijk en Het Teylers. Ook werd een magistraal bosgezicht door Museum Mesdag aangekocht. Hoewel hij het grootste deel van zijn leven in Veere schilderde zie je weinig dorpstaferelen in zijn werk terug. Er is vrijwel altijd een beetje heimwee naar de grote stad in zijn werken terug te vinden. Hoewel hij niet vernieuwend was is Willem altijd veeleisend en kritisch over zijn eigen werk geweest. Hij was gevoelig voor waardering en erkenning.

In 1931 schrijft hij aan zijn dochter; “en ik vraag me wel af is’t dat allemaal waard geweest en vooral nu tegenwoordig ook omdat het schilderen als vak zo in waarde is gedaald… Lange jaren heb ik met stille hoop rond geloopen, dat ik de kracht zou hebben m’n werk nog op te voeren tot laat ons zeggen werk van betekenis.”

Als we W.F.A.I. Vaarzon Morel een plaats moeten toekennen in het kunstleven van zijn tijd, dan blijkt hij duidelijk voortgekomen uit de Amsterdamse School, met August Allebé als leermeester en Breitner als voorbeeld. Hij heeft zich echter ontwikkeld tot een kolorist met een lichte elegante toets. Daarmee komt hij, net als Isaac Israëls, dichter bij het Frans post-impressionisme dan bij de grijzige Haagse School en blijft er een zuidelijk accent in zijn werk met heimwee naar de mediterrane levensvreugde.

Musea:

Werken van Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel zijn o.a. te zien in het Zeeuws Museum te Middelburg

W.F.A.I.
Vaarzon Morel
| 1868 - 1955

Het Feestje

Formaat: 68,5 (h) X 80,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: links onder ‘W.F.A.I. Vaarzon Morel’

Datering:

Prijsgroep: tussen 50.000 en 100.000 euro

andere werken

Bij de Toonbank
De Rijn bij Oosterbeek
De varkensmarkt
Het Feestje
Na het baden
Tirolers in Berlijn

 

provenance

 

Rechtstreeks afkomstig uit de nalatenschap van de familie van de kunstenaar

 

 

opmerkingen

 

Verso: Een ander werk

Inclusief Authentiteitsverklaring namens de erven Vaarzon Morel

biografie

Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel

Geboren: 9 augustus 1868 te Zutphen

Overleden: 25 januari 1955 te Koudekerke

Leven en werk:

Het was geen wonder dat Willem kunstschilder werd. Schilderstalent kwam al generaties lang in de familie voor. Willem werd geboren als zoon van Willem Ferdinand Vaarzon Morel en hij was de oudste uit een gezin van negen kinderen. Zijn vader was niet in de voetsporen getreden van de vele kunstschilders en was landmeter bij het kadaster. Rond 1885 werd vader Vaarzon Morel overgeplaatst naar het kadaster te Haarlem en daar begon Willems artistieke loopbaan. Zijn ouderlijk huis was hiervoor een goede voedingsbodem want de belangstelling van vader voor beeldende kunst was groot. Het gezin leefde in een sfeer van savoir-vivre waaraan de Franse afkomst van de familie niet vreemd zal zijn geweest.

Willem bezocht de Kunstnijverheidschool te Haarlem, de Normaalschool te Amsterdam en werd in 1888 toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam onder leiding van August Allebé, de latere leermeester van Willem. In 1891 won Willem  de tweede prijs uit het Willink van Collenfonds dat later werd aangekocht door het Teylers Museum in Haarlem, zijn eerste succes als kunstenaar. Willem vestigde zich als zelfstandige kunstenaar in het zogenaamde Roode Dorp aan de Leidsevaart waar hij werkte als schilder en illustrator. Hij reisde met zijn vriend Pieter Dupont naar Parijs waar hij kennis maakte met het bruisende leven van de stad. Hij raakte gefascineerd door het straatleven, mondaine vrouwen, de markten, het verkeer, en vooral door paarden.

Op 6 juli 1899 trouwde Willem in Haarlem met Pietertje Hendrika de Jong, een welgestelde dochter van een paardenhandelaar. Zij verhuisden begin 1901 naar Arnhem en later naar Oosterbeek. Hier kwam hij in contact met Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris. In 1910 vertrok het gezin naar Veere en richtte het gezin zich op de Franse cultuur. In de jaren twintig was het familie kapitaal opgeraakt en moest het gezin zich aanpassen aan een voor hen ongewone situatie; de eindjes moesten aan elkaar worden geknoopt. Willem onttrok zich aan de negatieve gevolgen daarvan door zich terug te trekken in zijn atelier. Ze hadden in die tijd ook geen middelen meer om nog te reizen. Willem is nog eenmaal op reis geweest naar Zwitserland vanwege een loodwitvergiftiging, een typische beroepsziekte onder schilders van die tijd. Tijdens de tweede wereldoorlog in 1943 werd het huis en atelier van het gezin gevorderd door de Duitse bezetter. Ze verhuisden naar Amsterdam en kwamen in de ellende van de hongerwinter. Na de oorlog keerde het gezin terug naar Veere maar was Willem niet meer erg productief. Hij overleed in 1955 in een verpleegtehuis Der Boede in Koudekerke op 86 jarige leeftijd.

 

Willem F.A.I. Vaarzon Morel, als schilder

De droom van Willem was om te behoren tot de beste schilder van de Amsterdamse School. Hij had groot respect voor George Hendrik Breitner, en ze kende elkaar goed. Beide waren opgeleid door August Allebé op de Rijksacademie van Amsterdam. In tegenstelling tot de Haagse School waar vooral inspiratie uit het Hollandse landschap werd gehaald, zochten zij hun inspiratie in het alledaagse leven en op straat; mensen en dieren. Willem was geen vernieuwen en liet zich niet inspireren door Vincent van Gogh, Jan Toorop of George Breitner. Hij had zijn eigen stijl dicht tegen die van Isaac Israëls die een soortgelijke vluchtige schildertrant had en dezelfde onderwerpen koos: stadsleven, parken, jonge vrouwen, dieren en bloemen. Willem was een gretig waarnemer en vastlegger van het leven van alledag.

Willem was in de eerste plaats tekenaar en illustrator totdat hij verhuisde naar Arnhem, daar legde hij zich voornamelijk toe op het schilderen in olieverf. Hij werkte meestal aan meerdere doeken tegelijkertijd. Omdat hij zijn werken niet dateerde is soms moeilijk uit te maken uit welke tijd de schilderijen stammen. Vanaf begin 1900 werden zijn schilderijen aangekocht door musea zoals Het Stedelijk en Het Teylers. Ook werd een magistraal bosgezicht door Museum Mesdag aangekocht. Hoewel hij het grootste deel van zijn leven in Veere schilderde zie je weinig dorpstaferelen in zijn werk terug. Er is vrijwel altijd een beetje heimwee naar de grote stad in zijn werken terug te vinden. Hoewel hij niet vernieuwend was is Willem altijd veeleisend en kritisch over zijn eigen werk geweest. Hij was gevoelig voor waardering en erkenning.

In 1931 schrijft hij aan zijn dochter; “en ik vraag me wel af is’t dat allemaal waard geweest en vooral nu tegenwoordig ook omdat het schilderen als vak zo in waarde is gedaald… Lange jaren heb ik met stille hoop rond geloopen, dat ik de kracht zou hebben m’n werk nog op te voeren tot laat ons zeggen werk van betekenis.”

Als we W.F.A.I. Vaarzon Morel een plaats moeten toekennen in het kunstleven van zijn tijd, dan blijkt hij duidelijk voortgekomen uit de Amsterdamse School, met August Allebé als leermeester en Breitner als voorbeeld. Hij heeft zich echter ontwikkeld tot een kolorist met een lichte elegante toets. Daarmee komt hij, net als Isaac Israëls, dichter bij het Frans post-impressionisme dan bij de grijzige Haagse School en blijft er een zuidelijk accent in zijn werk met heimwee naar de mediterrane levensvreugde.

Musea:

Werken van Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel zijn o.a. te zien in het Zeeuws Museum te Middelburg

W.F.A.I.
Vaarzon Morel
| 1868 - 1955

De varkensmarkt

Formaat: 30,0 (h) X 17,0 (b) cm

Materiaal: Gemengde techniek op papier

Gesigneerd:

Datering:

Prijsgroep: tussen 5.000 en 10.000 euro

andere werken

Bij de Toonbank
De Rijn bij Oosterbeek
De varkensmarkt
Het Feestje
Na het baden
Tirolers in Berlijn

 

provenance

 

Rechtstreeks afkomstig uit de nalatenschap van de familie van de kunstenaar

 

 

opmerkingen

 

Inclusief Authentiteitsverklaring namens de erven Vaarzon Morel

biografie

Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel

Geboren: 9 augustus 1868 te Zutphen

Overleden: 25 januari 1955 te Koudekerke

Leven en werk:

Het was geen wonder dat Willem kunstschilder werd. Schilderstalent kwam al generaties lang in de familie voor. Willem werd geboren als zoon van Willem Ferdinand Vaarzon Morel en hij was de oudste uit een gezin van negen kinderen. Zijn vader was niet in de voetsporen getreden van de vele kunstschilders en was landmeter bij het kadaster. Rond 1885 werd vader Vaarzon Morel overgeplaatst naar het kadaster te Haarlem en daar begon Willems artistieke loopbaan. Zijn ouderlijk huis was hiervoor een goede voedingsbodem want de belangstelling van vader voor beeldende kunst was groot. Het gezin leefde in een sfeer van savoir-vivre waaraan de Franse afkomst van de familie niet vreemd zal zijn geweest.

Willem bezocht de Kunstnijverheidschool te Haarlem, de Normaalschool te Amsterdam en werd in 1888 toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam onder leiding van August Allebé, de latere leermeester van Willem. In 1891 won Willem  de tweede prijs uit het Willink van Collenfonds dat later werd aangekocht door het Teylers Museum in Haarlem, zijn eerste succes als kunstenaar. Willem vestigde zich als zelfstandige kunstenaar in het zogenaamde Roode Dorp aan de Leidsevaart waar hij werkte als schilder en illustrator. Hij reisde met zijn vriend Pieter Dupont naar Parijs waar hij kennis maakte met het bruisende leven van de stad. Hij raakte gefascineerd door het straatleven, mondaine vrouwen, de markten, het verkeer, en vooral door paarden.

Op 6 juli 1899 trouwde Willem in Haarlem met Pietertje Hendrika de Jong, een welgestelde dochter van een paardenhandelaar. Zij verhuisden begin 1901 naar Arnhem en later naar Oosterbeek. Hier kwam hij in contact met Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris. In 1910 vertrok het gezin naar Veere en richtte het gezin zich op de Franse cultuur. In de jaren twintig was het familie kapitaal opgeraakt en moest het gezin zich aanpassen aan een voor hen ongewone situatie; de eindjes moesten aan elkaar worden geknoopt. Willem onttrok zich aan de negatieve gevolgen daarvan door zich terug te trekken in zijn atelier. Ze hadden in die tijd ook geen middelen meer om nog te reizen. Willem is nog eenmaal op reis geweest naar Zwitserland vanwege een loodwitvergiftiging, een typische beroepsziekte onder schilders van die tijd. Tijdens de tweede wereldoorlog in 1943 werd het huis en atelier van het gezin gevorderd door de Duitse bezetter. Ze verhuisden naar Amsterdam en kwamen in de ellende van de hongerwinter. Na de oorlog keerde het gezin terug naar Veere maar was Willem niet meer erg productief. Hij overleed in 1955 in een verpleegtehuis Der Boede in Koudekerke op 86 jarige leeftijd.

 

Willem F.A.I. Vaarzon Morel, als schilder

De droom van Willem was om te behoren tot de beste schilder van de Amsterdamse School. Hij had groot respect voor George Hendrik Breitner, en ze kende elkaar goed. Beide waren opgeleid door August Allebé op de Rijksacademie van Amsterdam. In tegenstelling tot de Haagse School waar vooral inspiratie uit het Hollandse landschap werd gehaald, zochten zij hun inspiratie in het alledaagse leven en op straat; mensen en dieren. Willem was geen vernieuwen en liet zich niet inspireren door Vincent van Gogh, Jan Toorop of George Breitner. Hij had zijn eigen stijl dicht tegen die van Isaac Israëls die een soortgelijke vluchtige schildertrant had en dezelfde onderwerpen koos: stadsleven, parken, jonge vrouwen, dieren en bloemen. Willem was een gretig waarnemer en vastlegger van het leven van alledag.

Willem was in de eerste plaats tekenaar en illustrator totdat hij verhuisde naar Arnhem, daar legde hij zich voornamelijk toe op het schilderen in olieverf. Hij werkte meestal aan meerdere doeken tegelijkertijd. Omdat hij zijn werken niet dateerde is soms moeilijk uit te maken uit welke tijd de schilderijen stammen. Vanaf begin 1900 werden zijn schilderijen aangekocht door musea zoals Het Stedelijk en Het Teylers. Ook werd een magistraal bosgezicht door Museum Mesdag aangekocht. Hoewel hij het grootste deel van zijn leven in Veere schilderde zie je weinig dorpstaferelen in zijn werk terug. Er is vrijwel altijd een beetje heimwee naar de grote stad in zijn werken terug te vinden. Hoewel hij niet vernieuwend was is Willem altijd veeleisend en kritisch over zijn eigen werk geweest. Hij was gevoelig voor waardering en erkenning.

In 1931 schrijft hij aan zijn dochter; “en ik vraag me wel af is’t dat allemaal waard geweest en vooral nu tegenwoordig ook omdat het schilderen als vak zo in waarde is gedaald… Lange jaren heb ik met stille hoop rond geloopen, dat ik de kracht zou hebben m’n werk nog op te voeren tot laat ons zeggen werk van betekenis.”

Als we W.F.A.I. Vaarzon Morel een plaats moeten toekennen in het kunstleven van zijn tijd, dan blijkt hij duidelijk voortgekomen uit de Amsterdamse School, met August Allebé als leermeester en Breitner als voorbeeld. Hij heeft zich echter ontwikkeld tot een kolorist met een lichte elegante toets. Daarmee komt hij, net als Isaac Israëls, dichter bij het Frans post-impressionisme dan bij de grijzige Haagse School en blijft er een zuidelijk accent in zijn werk met heimwee naar de mediterrane levensvreugde.

Musea:

Werken van Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel zijn o.a. te zien in het Zeeuws Museum te Middelburg

W.F.A.I.
Vaarzon Morel
| 1868 - 1955

De Rijn bij Oosterbeek

Formaat: 22,0 (h) X 33,5 (b) cm

Materiaal: Marrouflé

Gesigneerd:

Datering:

Prijsgroep: tussen 10.000 en 15.000 euro

andere werken

Bij de Toonbank
De Rijn bij Oosterbeek
De varkensmarkt
Het Feestje
Na het baden
Tirolers in Berlijn

 

provenance

 

Rechtstreeks afkomstig uit de nalatenschap van de familie van de kunstenaar

 

 

opmerkingen

 

Inclusief Authentiteitsverklaring namens de erven Vaarzon Morel

biografie

Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel

Geboren: 9 augustus 1868 te Zutphen

Overleden: 25 januari 1955 te Koudekerke

Leven en werk:

Het was geen wonder dat Willem kunstschilder werd. Schilderstalent kwam al generaties lang in de familie voor. Willem werd geboren als zoon van Willem Ferdinand Vaarzon Morel en hij was de oudste uit een gezin van negen kinderen. Zijn vader was niet in de voetsporen getreden van de vele kunstschilders en was landmeter bij het kadaster. Rond 1885 werd vader Vaarzon Morel overgeplaatst naar het kadaster te Haarlem en daar begon Willems artistieke loopbaan. Zijn ouderlijk huis was hiervoor een goede voedingsbodem want de belangstelling van vader voor beeldende kunst was groot. Het gezin leefde in een sfeer van savoir-vivre waaraan de Franse afkomst van de familie niet vreemd zal zijn geweest.

Willem bezocht de Kunstnijverheidschool te Haarlem, de Normaalschool te Amsterdam en werd in 1888 toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam onder leiding van August Allebé, de latere leermeester van Willem. In 1891 won Willem  de tweede prijs uit het Willink van Collenfonds dat later werd aangekocht door het Teylers Museum in Haarlem, zijn eerste succes als kunstenaar. Willem vestigde zich als zelfstandige kunstenaar in het zogenaamde Roode Dorp aan de Leidsevaart waar hij werkte als schilder en illustrator. Hij reisde met zijn vriend Pieter Dupont naar Parijs waar hij kennis maakte met het bruisende leven van de stad. Hij raakte gefascineerd door het straatleven, mondaine vrouwen, de markten, het verkeer, en vooral door paarden.

Op 6 juli 1899 trouwde Willem in Haarlem met Pietertje Hendrika de Jong, een welgestelde dochter van een paardenhandelaar. Zij verhuisden begin 1901 naar Arnhem en later naar Oosterbeek. Hier kwam hij in contact met Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris. In 1910 vertrok het gezin naar Veere en richtte het gezin zich op de Franse cultuur. In de jaren twintig was het familie kapitaal opgeraakt en moest het gezin zich aanpassen aan een voor hen ongewone situatie; de eindjes moesten aan elkaar worden geknoopt. Willem onttrok zich aan de negatieve gevolgen daarvan door zich terug te trekken in zijn atelier. Ze hadden in die tijd ook geen middelen meer om nog te reizen. Willem is nog eenmaal op reis geweest naar Zwitserland vanwege een loodwitvergiftiging, een typische beroepsziekte onder schilders van die tijd. Tijdens de tweede wereldoorlog in 1943 werd het huis en atelier van het gezin gevorderd door de Duitse bezetter. Ze verhuisden naar Amsterdam en kwamen in de ellende van de hongerwinter. Na de oorlog keerde het gezin terug naar Veere maar was Willem niet meer erg productief. Hij overleed in 1955 in een verpleegtehuis Der Boede in Koudekerke op 86 jarige leeftijd.

 

Willem F.A.I. Vaarzon Morel, als schilder

De droom van Willem was om te behoren tot de beste schilder van de Amsterdamse School. Hij had groot respect voor George Hendrik Breitner, en ze kende elkaar goed. Beide waren opgeleid door August Allebé op de Rijksacademie van Amsterdam. In tegenstelling tot de Haagse School waar vooral inspiratie uit het Hollandse landschap werd gehaald, zochten zij hun inspiratie in het alledaagse leven en op straat; mensen en dieren. Willem was geen vernieuwen en liet zich niet inspireren door Vincent van Gogh, Jan Toorop of George Breitner. Hij had zijn eigen stijl dicht tegen die van Isaac Israëls die een soortgelijke vluchtige schildertrant had en dezelfde onderwerpen koos: stadsleven, parken, jonge vrouwen, dieren en bloemen. Willem was een gretig waarnemer en vastlegger van het leven van alledag.

Willem was in de eerste plaats tekenaar en illustrator totdat hij verhuisde naar Arnhem, daar legde hij zich voornamelijk toe op het schilderen in olieverf. Hij werkte meestal aan meerdere doeken tegelijkertijd. Omdat hij zijn werken niet dateerde is soms moeilijk uit te maken uit welke tijd de schilderijen stammen. Vanaf begin 1900 werden zijn schilderijen aangekocht door musea zoals Het Stedelijk en Het Teylers. Ook werd een magistraal bosgezicht door Museum Mesdag aangekocht. Hoewel hij het grootste deel van zijn leven in Veere schilderde zie je weinig dorpstaferelen in zijn werk terug. Er is vrijwel altijd een beetje heimwee naar de grote stad in zijn werken terug te vinden. Hoewel hij niet vernieuwend was is Willem altijd veeleisend en kritisch over zijn eigen werk geweest. Hij was gevoelig voor waardering en erkenning.

In 1931 schrijft hij aan zijn dochter; “en ik vraag me wel af is’t dat allemaal waard geweest en vooral nu tegenwoordig ook omdat het schilderen als vak zo in waarde is gedaald… Lange jaren heb ik met stille hoop rond geloopen, dat ik de kracht zou hebben m’n werk nog op te voeren tot laat ons zeggen werk van betekenis.”

Als we W.F.A.I. Vaarzon Morel een plaats moeten toekennen in het kunstleven van zijn tijd, dan blijkt hij duidelijk voortgekomen uit de Amsterdamse School, met August Allebé als leermeester en Breitner als voorbeeld. Hij heeft zich echter ontwikkeld tot een kolorist met een lichte elegante toets. Daarmee komt hij, net als Isaac Israëls, dichter bij het Frans post-impressionisme dan bij de grijzige Haagse School en blijft er een zuidelijk accent in zijn werk met heimwee naar de mediterrane levensvreugde.

Musea:

Werken van Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel zijn o.a. te zien in het Zeeuws Museum te Middelburg

W.F.A.I.
Vaarzon Morel
| 1868 - 1955

Bij de Toonbank

Formaat: 50,0 (h) X 30,5 (b) cm

Materiaal: Houtskool op papier

Gesigneerd:

Datering:

Prijsgroep: tot 5.000 euro

andere werken

Bij de Toonbank
De Rijn bij Oosterbeek
De varkensmarkt
Het Feestje
Na het baden
Tirolers in Berlijn

 

provenance

 

Rechtstreeks afkomstig uit de nalatenschap van de familie van de kunstenaar

 

 

opmerkingen

 

Inclusief Authentiteitsverklaring namens de erven Vaarzon Morel

biografie

Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel

Geboren: 9 augustus 1868 te Zutphen

Overleden: 25 januari 1955 te Koudekerke

Leven en werk:

Het was geen wonder dat Willem kunstschilder werd. Schilderstalent kwam al generaties lang in de familie voor. Willem werd geboren als zoon van Willem Ferdinand Vaarzon Morel en hij was de oudste uit een gezin van negen kinderen. Zijn vader was niet in de voetsporen getreden van de vele kunstschilders en was landmeter bij het kadaster. Rond 1885 werd vader Vaarzon Morel overgeplaatst naar het kadaster te Haarlem en daar begon Willems artistieke loopbaan. Zijn ouderlijk huis was hiervoor een goede voedingsbodem want de belangstelling van vader voor beeldende kunst was groot. Het gezin leefde in een sfeer van savoir-vivre waaraan de Franse afkomst van de familie niet vreemd zal zijn geweest.

Willem bezocht de Kunstnijverheidschool te Haarlem, de Normaalschool te Amsterdam en werd in 1888 toegelaten tot de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam onder leiding van August Allebé, de latere leermeester van Willem. In 1891 won Willem  de tweede prijs uit het Willink van Collenfonds dat later werd aangekocht door het Teylers Museum in Haarlem, zijn eerste succes als kunstenaar. Willem vestigde zich als zelfstandige kunstenaar in het zogenaamde Roode Dorp aan de Leidsevaart waar hij werkte als schilder en illustrator. Hij reisde met zijn vriend Pieter Dupont naar Parijs waar hij kennis maakte met het bruisende leven van de stad. Hij raakte gefascineerd door het straatleven, mondaine vrouwen, de markten, het verkeer, en vooral door paarden.

Op 6 juli 1899 trouwde Willem in Haarlem met Pietertje Hendrika de Jong, een welgestelde dochter van een paardenhandelaar. Zij verhuisden begin 1901 naar Arnhem en later naar Oosterbeek. Hier kwam hij in contact met Jozef Israëls, Jacob en Willem Maris. In 1910 vertrok het gezin naar Veere en richtte het gezin zich op de Franse cultuur. In de jaren twintig was het familie kapitaal opgeraakt en moest het gezin zich aanpassen aan een voor hen ongewone situatie; de eindjes moesten aan elkaar worden geknoopt. Willem onttrok zich aan de negatieve gevolgen daarvan door zich terug te trekken in zijn atelier. Ze hadden in die tijd ook geen middelen meer om nog te reizen. Willem is nog eenmaal op reis geweest naar Zwitserland vanwege een loodwitvergiftiging, een typische beroepsziekte onder schilders van die tijd. Tijdens de tweede wereldoorlog in 1943 werd het huis en atelier van het gezin gevorderd door de Duitse bezetter. Ze verhuisden naar Amsterdam en kwamen in de ellende van de hongerwinter. Na de oorlog keerde het gezin terug naar Veere maar was Willem niet meer erg productief. Hij overleed in 1955 in een verpleegtehuis Der Boede in Koudekerke op 86 jarige leeftijd.

 

Willem F.A.I. Vaarzon Morel, als schilder

De droom van Willem was om te behoren tot de beste schilder van de Amsterdamse School. Hij had groot respect voor George Hendrik Breitner, en ze kende elkaar goed. Beide waren opgeleid door August Allebé op de Rijksacademie van Amsterdam. In tegenstelling tot de Haagse School waar vooral inspiratie uit het Hollandse landschap werd gehaald, zochten zij hun inspiratie in het alledaagse leven en op straat; mensen en dieren. Willem was geen vernieuwen en liet zich niet inspireren door Vincent van Gogh, Jan Toorop of George Breitner. Hij had zijn eigen stijl dicht tegen die van Isaac Israëls die een soortgelijke vluchtige schildertrant had en dezelfde onderwerpen koos: stadsleven, parken, jonge vrouwen, dieren en bloemen. Willem was een gretig waarnemer en vastlegger van het leven van alledag.

Willem was in de eerste plaats tekenaar en illustrator totdat hij verhuisde naar Arnhem, daar legde hij zich voornamelijk toe op het schilderen in olieverf. Hij werkte meestal aan meerdere doeken tegelijkertijd. Omdat hij zijn werken niet dateerde is soms moeilijk uit te maken uit welke tijd de schilderijen stammen. Vanaf begin 1900 werden zijn schilderijen aangekocht door musea zoals Het Stedelijk en Het Teylers. Ook werd een magistraal bosgezicht door Museum Mesdag aangekocht. Hoewel hij het grootste deel van zijn leven in Veere schilderde zie je weinig dorpstaferelen in zijn werk terug. Er is vrijwel altijd een beetje heimwee naar de grote stad in zijn werken terug te vinden. Hoewel hij niet vernieuwend was is Willem altijd veeleisend en kritisch over zijn eigen werk geweest. Hij was gevoelig voor waardering en erkenning.

In 1931 schrijft hij aan zijn dochter; “en ik vraag me wel af is’t dat allemaal waard geweest en vooral nu tegenwoordig ook omdat het schilderen als vak zo in waarde is gedaald… Lange jaren heb ik met stille hoop rond geloopen, dat ik de kracht zou hebben m’n werk nog op te voeren tot laat ons zeggen werk van betekenis.”

Als we W.F.A.I. Vaarzon Morel een plaats moeten toekennen in het kunstleven van zijn tijd, dan blijkt hij duidelijk voortgekomen uit de Amsterdamse School, met August Allebé als leermeester en Breitner als voorbeeld. Hij heeft zich echter ontwikkeld tot een kolorist met een lichte elegante toets. Daarmee komt hij, net als Isaac Israëls, dichter bij het Frans post-impressionisme dan bij de grijzige Haagse School en blijft er een zuidelijk accent in zijn werk met heimwee naar de mediterrane levensvreugde.

Musea:

Werken van Willem Ferdinand Abraham Isaac Vaarzon Morel zijn o.a. te zien in het Zeeuws Museum te Middelburg

Fernand
Toussaint
| 1873 - 1956

Een dame voor de spiegel

Formaat: 55,2 (h) X 46,2 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen op board

Gesigneerd: rechts onder ‘Fernand Toussaint’

Datering:

Prijsgroep: verkocht

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Fernand Toussaint

Geboren: 1873 te Brussel

Overleden: 1956 te Elsene

Leven en werk:

Fernand Toussaint werd geboren in een gecultiveerde upper-middle class gezin in Brussel in 1873. Zijn artistiek talent werd ontdekt tijdens zijn jeugd en hij werd door zijn familie aangemoedigd zijn vaardigheden verder te ontwikkelen. Op 15-jarige leeftijd begon Toussaint zijn artistieke opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten van Brussel - van 1889 tot 1894 - onder begeleiding van de bekende portret schilder Jean-François Portaels.  Portaels was de eerste Belgische oriëntalist die uitvoerig heeft gereisd in het Midden-Oosten en was een belangrijke en invloedrijke portretschilder. Toussaint voltooide uiteindelijk zijn artistieke studie in Parijs, waar hij studeerde onder de gerenommeerde Belgische portretschilder Alfred Stevens. Steven - een persoonlijke vriend van Charles Baudelaire, Edouard Manet en Edgar Degas - was gespecialiseerd in portretten van alledaagse vrouwen, en was één van de eerste kunstenaars van zijn tijd die Japanse elementen integreerde in zijn werk. Grote invloed van Stevens kan worden gezien in de evolutie van het oeuvre van Toussaint.

 Toussaint werd vooral bekend als schilder en aquarellist van vrouwelijke portretten, die hij presenteerde op een rijke en elegante manier. Zijn werken werden meestal in opdracht van de upper-middle class en adellijke families vervaardigd. Zijn modellen waren altijd gekleed volgens de laatste mode, vaak vergezeld van een paraplu of een hoed, en gezeten op een bankje in een huiselijk interieur. De blikken van de vrouwen zijn eerlijk, nauwelijks provocerend en dromerig. Avant-garde kunsttijdschriften in Parijs namen kennis van Toussaint toen hij werd beloond met de gouden medaille voor een portret van een elegante dame op de befaamde "Salon des Artistes Français" in Parijs in 1929.

Toussaint was ook een bekende schilder van prachtige bloemstillevens en interieurs. Hij schilderde boeketten op dezelfde elegante en vrouwelijke manier als zijn portretten. Hij benutte met name rode, gele en roze rozen in bloei, evenals pioenrozen in diverse kleuren om een groter contrast van kleuren te maken. De aanwezigheid van bepaalde fruitsoorten zoals appels, rozijnen en citroenen werden geïllustreerd met sombere penseelstreken, zodat de felle kleuren van de bloemen de aandacht van de kijker te trekken. De bloemen waren meestal geplaatst in een glazen kom of een Chinese vaas, omgeven door een sobere interieur dat duidelijk is geïnspireerd door de Art Nouveau periode. Japanse invloeden verschijnen regelmatig in de achtergronden van zijn werk, met name de Japanse tekeningen van Samurai krijgers en vrouwelijke geisha's dragen traditionele kimono's. Zijn bloem schilderijen werden geometrisch opgebouwd als die van de 17e eeuwse bloemenschilders, met behulp van diagonale lijnen om de aandacht van de kijker te trekken. In sommige van zijn grotere werken had hij extra objecten geregeld, zoals een paraplu, een ventilator, een snuifdoos, evenals kleurrijke linten op salon tafels om een vrouwelijke touch toe te voegen.

Toussaint beperkte zich niet tot portretten en stillevens, hij schilderde ook stadsgezichten, landschappen, uitzicht op de kust en zeegezichten. Zijn werken in dit genre werden sterk beïnvloed door tijdgenoten zoals Constant Permeke en Adrien Le Mayeur de Merprès. De Belgische kunstcriticus Camille Lemonnier beschreef Toussaint als "een schilder die het landschap verbreed en een horizon van rust en intimiteit creëert". Hij bezocht regelmatig de Belgische kust voor inspiratie van zijn werken, schilderde uitzicht op de duinen, op de havens en de op vissersboten. In tegenstelling tot zijn levendige gebruik van kleur in zijn portretten en bloemstillevens gebruikte Toussaint sombere penseelstreken om de natuur realistisch weer te geven.

 Toussaint was ook bekend als een graveur en tekenaar van affiches en telegrammen voor officiële gelegenheden. Begin 1895 ontving hij tal van opdrachten om commerciële posters te maken voor de jaarlijkse beurzen, koffiehuizen, mode merken en kunsttijdschriften. Zijn kenmerkende stijl van schilderen komt duidelijk tot uitdrukking op deze affiches van elegante, mooie vrouwen in Art Nouveau stijl.

Fernand Toussaint neemt terecht zijn plaats onder de belangrijkste Belgische Post-Impressionistische schilders van de 20 ste eeuw in. Hij wordt geroemd om zijn vermogen om vrouwelijke charme en gratie in zijn portretten en stillevens te brengen. Beïnvloed door Alfred Stevens en de Franse impressionisten heeft hij een groot en divers oeuvre dat internationale aandacht heeft vanwege de kwaliteit en de uitdrukking van zijn werk. Hij zal in de komende jaren ongetwijfeld meer aandacht verkrijgen op de internationale kunstmarkt. Wat Isaac Israëls is voor Nederland is Fernand Toussaint voor België.

Musea:

Werken van Fernand Toussaint zijn o.a. te zien in musea Museum of Modern Art Brussel, Charlier Art Museum Brussel, Ixelles Art Museum Brussel, Vleeshuis Museum Antwerpen maar ook in Museum of Art Los Angeles en National Gallery Londen.

Jan Jacob
Spohler
| 1811 - 1866

Zeilend op kalm water nabij een ruïne

Formaat: 37,7 (h) X 49,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts onder ‘J.J. Spohler ƒ’

Datering:

Prijsgroep: verkocht

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Jan Jacob Spohler

Geboren: 7 november 1811 Nederhorst ten Berg

Overleden: 15 juni 1866 te Amsterdam

Leven en werk:

Jan Jacob Spohler is geboren in 1811 in Nederhorst ten Berg. Hij kreeg les op de Rijksacademie van Amsterdam waar zijn leermeester Jan Willem Pieneman was. Jan Jacob trok door geheel Nederland om te schilderen en hij werkte achtereenvolgens in Amsterdam, Haarlem, Den Haag, Leiden, Rotterdam om uiteindelijk zich te vestigen in Amsterdam. In 1845 werd hij lid van de Rijksacademie en stelde zijn schilderijen regelmatig ten toon in Amsterdam.

Jan Jacob Spohler volgde zijn grote voorbeeld Andreas Schelfhout in zijn voetsporen. Net als Schelfhout richtte Jan Jacob Spohler zich op het schilderen van met name landschappen in de romantische stijl. Hij schilderde zeer gedetailleerd en waarheidsgetrouw. In al zijn werken wordt een sfeer geschetst van de natuur in zijn meest pure vorm. Aan zijn landschappen en stadsgezichten voegde hij vaak kleine groepen mensen of individuen toe waardoor zijn schilderijen sterk leven en ons een beeld geven van de dagelijkse gang van zaken in die tijd. Jan Jacob Spohler staat net als zijn vriend en tijdgenoot Charles Leickert internationaal bekend als een zeer kundig romantisch landschapsschilder. Zij hebben veel met elkaar opgetrokken, wat terug te zien is in de vele gelijkenissen in hun werk. In het verleden zijn regelmatig werken van Jan Jacob Spohler omgedoopt tot Leickerts, omdat deze dan meer opbrachten, gezien de faam van Leickert.

Jan Jacob Spohler was een veelvuldig schilder van winter landschappen en ijsvermaken, zomerse landschappen komen we minder tegen. Zijn twee zonen Jacob Jan Spohler (1837 – 1923)en Johannes Fransiscus Spohler (1853 – 1894) waren zijn leerlingen en werden eveneens succesvolle schilders.

Musea:

Werken van Jan Jacob Spohler zijn o.a. te zien in het Teyler museum in Haarlem, het Stedelijk museum en het Gemeente museum in Kampen.

Jan, J.C.B.
Sluijters
| 1881 - 1957

Portret van mevrouw J. van der Vuurst de Vries-Godin

Formaat: 38,0 (h) X 34,5 (b) cm

Materiaal: Aquarel

Gesigneerd: rechts onder met monogram ‘JS’

Datering: 1914-1915

Prijsgroep: tussen 25.000 en 50.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Johannes Cornelis Bernardus ‘Jan’ Sluijters

Geboren: 17 december 1881 te ‘s-Hertogenbosch

Overleden: 8 mei 1957 te Amsterdam

Leven en werk:

Jan Sluijters kwam uit een eenvoudig, van oorsprong rooms-katholiek gezin, waaraan een zekere artisticiteit niet vreemd was. Zijn vader was houtgraveur en maakte illustraties voor reclameplaten en verscheidene catalogi. Al vroeg openbaarde zich Jans aanleg voor tekenen en schilderen, waarin hij door zijn vader werd gestimuleerd. Toen hij veertien jaar oud was, verhuisde hij met zijn ouders en zijn drie zusters vanuit zijn geboorteplaats ‘s-Hertogenbosch naar Amsterdam, de stad waar hij het grootste gedeelte van zijn leven zou doorbrengen.

In Amsterdam bezocht Sluijters de HBS en daarna, van 1898 tot 1901, de Rijksnormaalschool voor Teekenonderwijs. In deze jaren kreeg hij al zijn eerste zelfstandige illustratieopdrachten, onder meer voor het Geïllustreerd Politie-nieuws. Wekelijksche kroniek van buitengewone voorvallen, misdaden en ongelukken en voor verschillende kinderboeken. In juli 1901 behaalde hij zijn diploma. Vervolgens maakte hij gedurende één cursusjaar – van oktober 1901 tot juli 1902 – deel uit van de kleine schildersklas onder leiding van professor Nicolaas van der Waay aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Het jaar daarop volgde hij hier de avondcursus in de tekenklas onder leiding van prof. August Allebé.

In 1904 won Sluijters met het in academische trant geschilderde doek De profeet Elisa en de zoon van de Sunamitische vrouw de prestigieuze Prix de Rome. Gelauwerd met een reis stipendium kon hij vier jaar lang de kunst van de klassieken gaan bestuderen. Zijn getekende en geschilderde impressies van een rondreis, die hij – pas getrouwd – in 1905 en 1906 samen met zijn vrouw Bertha Langerhorst door Italië en Spanje maakte, konden aanvankelijk nog de goedkeuring van de jury van de Prix wegdragen. Maar dat gold niet voor het in Parijs ontstane werk, waarin hij, volgens het juryrapport, het academisch ideaal verloochende door ‘het valsche vernuft der nieuwste Fransche richting te huldigen’.

Zijn verblijf in Parijs in 1906 was voor Sluijters echter van cruciale betekenis. Hij werd er gegrepen door het werk van de neo-impressionisten en de fauvisten en dat van kunstenaars als Henri de Toulouse-Lautrec en Kees van Dongen. Als een spons nam hij de verworvenheden van deze schilders in zich op. Met losse verfstreken en in felle kleuren legde Sluijters op dynamische wijze het Parijse straat- en caféleven vast in werken als Café Olympia, Femmes qui s’embrassent en Bal Tabarin , schilderijen die door een deel van het Nederlandse publiek te frivool en te gewaagd werden geacht. Het kostte hem zijn studiebeurs, maar leverde hem – onbedoeld – veel publiciteit op in Nederland. Eenmaal terug in Amsterdam in november 1906, had hij inmiddels naam gemaakt als pionier van het Nederlandse modernisme.

De heftige reacties van de behoudende critici – zijn schilderijen werden op tentoonstellingen nogal eens geweigerd – brachten Sluijters er niet toe zijn vernieuwingsdrang te beteugelen. Integendeel, hij bleef met allerlei nieuwe, modernistische uitdrukkingsvormen experimenteren en verwerkte deze tot een veelal eigen, herkenbare schilderstijl. Aanvankelijk koos hij de periferie van zijn woonplaats Amsterdam als onderwerp. Uit 1907 en 1908 dateren tal van luministische landschappen en stadsgezichten, die uit brede stippels en streken van felle, ongemengde kleuren zijn samengesteld. In deze werken lag steeds het accent op de weergave van de sensatie van het licht, waarbij de vrije, expressieve kleurtoetsen de structuur van het doek bepalen. Het luminisme bereikte een hoogtepunt in de schilderijen die in 1909 in het Brabantse Heeze en vooral vanaf 1910 in Laren ontstonden.

In maart 1910 scheidde Sluijters van Bertha Langerhorst. Samen met zijn nieuwe geliefde, Greet van Cooten, die hij begin 1909 had leren kennen, woonde hij tot in het voorjaar van 1911 gedurende langere perioden in het Gooi. Geïnspireerd door het late werk van Vincent van Gogh schilderde hij er zijn befaamde oktoberzonnen en maannachten, thema’s waarop hij eindeloos varieerde. De losse, als bij toeval geplaatste verftoetsen werden vervangen door grotere, in elkaar grijpende kleurvlakken en vloeiende contouren, waarmee zijn werk aan helderheid en expressiviteit won. De intensiteit van de kleur werd opgevoerd in portretten en figuurstukken, waarvoor Greet dikwijls model stond, zoals Lezende vrouw uit 1911.

In zijn zucht naar verandering vond Sluijters aansluiting bij andere voormannen van de moderne richting in de schilderkunst, onder wie Piet Mondriaan en Leo Gestel. Zij beïnvloedden elkaar over en weer en richtten samen met Conrad Kickert, Jan Toorop en Cees Spoor in het najaar van 1910 de Moderne Kunstkring op. Deze kring was vooral opgericht om het werk van de buitenlandse avant-garde in Nederland te tonen en vormde het antwoord op meer traditioneel ingestelde kunstenaarsverenigingen, zoals ‘Arti et Amicitiae’. Hoewel Sluijters in deze jaren de moderne zaak met verve verdedigde – ‘een flinke actie is noodig’, schreef hij aan Cees Spoor (brief 7-7-1910) -, was hij allerminst een theoreticus of een voorvechter van welke stroming dan ook. In zijn poging een persoonlijke stijl te ontwikkelen putte hij niet uit theoretische overwegingen, maar ter wille van de expressie – uit verschillende avant-gardistische kunststromingen, zoals fauvisme, kubisme, futurisme en expressionisme. Vanwege het gemak waarmee hij elementen uit deze stromingen gebruikte, zou hem later een zekere ‘stijlloosheid’ worden verweten.

Sluijters koos nooit voor een radicale oplossing – in die zin onderscheidde hij zich van Mondriaan – en bleef de waargenomen realiteit als uitgangspunt behouden. Op grond van deze instelling kon hij in eenzelfde periode niet alleen ‘ultramoderne’ werken vervaardigen als Het ontwaken uit 1913 en het nagenoeg abstracte Portret van een dame in rijkostuum uit 1914 schilderen maar ook natuurgetrouwe, genadeloos karakteriserende portretten maken als die van de verzamelaar Piet Boendermaker en van Jordaanvrouwen . Een vergelijkbaar realisme uitte zich in de sterk verhalende politieke prenten die hij tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte voor De Nieuwe Amsterdammer . Daarbij ging het hem niet om het uiten van een politiek engagement. Hij benutte eerder de mogelijkheid om in een expressieve beeldtaal de dramatische actualiteit van de oorlog weer te geven.

In de zomer van 1915 verbleef Sluijters gedurende een maand in Staphorst. De werken die hij naar aanleiding van dit bezoek maakte, vormen een afgesloten geheel binnen zijn oeuvre. Zonder enig sentiment legde hij het boerendorp en zijn bevolking vast in een reeks studies en variaties van portretten en landschappen, die uiteindelijk een samenhang vonden in het monumentale doek Staphorster boerenfamilie. Opvallend is het donkere kleurgebruik en de toenemende schematisering van de vorm. Het laatstgenoemde aspect kreeg een vervolg in de gestileerde danseressen en naakten, die kort daarna verschenen in schilderijen, maar ook op affiches en op de omslagen van het maandblad Wendingen in 1918/1919.

Symbolisch voor een latere en geheel nieuwe fase in de ontwikkeling van Sluijters’ oeuvre is Het gezin van de schilder, een groot doek uit 1922. Evenals vele andere kunstenaars in de jaren twintig maakte Sluijters hiermee een ‘retour à l’ordre’: een terugkeer naar een gematigd klassieke, figuratieve stijl. Hij koos zijn onderwerpen uit zijn directe omgeving en schilderde, behalve portretten, naakten en stillevens, verschillende interieurs, waarin zijn vrouw en kinderen een rol spelen. Sluijters leidde naarmate hij ouder werd steeds meer een uitermate huiselijk leven en hield er een strakke dagindeling op na: ‘Ik werk den geheelen dag en s’middags ga ik naar Arti, biljarten. Ik ben onder mijn collega’s een echte kruidenier, helemaal niet artistiek’ (De Groene Amsterdammer , 26-5-1928). Afgezien van vakanties en enkele bezoeken aan het buitenland bleef zijn actieradius beperkt tot Amsterdam. Daar woonde hij jarenlang in de Lomanstraat en vanaf 1930 aan het Olympiaplein: ‘de heele wereld voor mijn inspiratie ligt hier in een kring van vijf en twintig meter om heen. Ik reis niet. Hier vind ik alles wat ik schilder, m’n vrouw, m’n kinderen, deze meubelen, ‘n paar vazen en pullen – de bloemen, ja, deze cactusplanten, en nu en dan een modelletje’ (Nieuwe Rotterdamsche Courant , 24-12-1927).

De waardering voor Sluijters’ werk groeide gestaag. Hij was nu een gevestigd kunstenaar, die zich boven de kritiek had verheven en geregeld met overzichtstentoonstellingen in het Amsterdamse Stedelijk Museum – waarvan de eerste in 1927 – werd geëerd. Als autoriteit op het gebied van de beeldende kunst werd hem gevraagd in tal van jury’s en commissies zitting te nemen. Omstreeks 1930 gold Sluijters als dé portretschilder van Nederland. Hij schilderde in opdracht talrijke prominente landgenoten, afkomstig uit universitaire kringen, de muziek- en theaterwereld en het bedrijfsleven. Deze portretten variëren van nuchtere, enigszins afstandelijke beeltenissen tot indringende karakterschetsen, zoals die van de Amsterdamse wethouder F.M. Wibaut en de dirigent Willem Mengelberg.

In de loop van de jaren dertig versomberde Sluijters’ palet. Hij volgde daarmee een algemene tendens binnen de schilderkunst, maar bleef in de eerste plaats een colorist, die niet zozeer met lijnen als wel met variaties van grijzen, groenen en bruinen de beoogde vorm wist te suggereren. Tijdens de Duitse bezetting raakte Sluijters depressief en werd hij enige tijd opgenomen in de Amsterdamse Valeriuskliniek. Hij leed onder het feit dat als gevolg van de oorlog een zeer voorspoedige periode in zijn loopbaan plotseling tot stilstand was gekomen, terwijl ook zijn sociale leven erdoor werd beperkt. Een combinatie van psychische en fysieke factoren – waaronder een ernstige vorm van bloedarmoede – maakte dat hij nauwelijks nog aan schilderen toekwam. Hij bleef lid van ‘Arti et Amicitiae’ en werd daardoor automatisch lid van de Kultuurkamer, wat hem na de bevrijding op een expositieverbod van een half jaar kwam te staan. Hij accepteerde dit gelaten en vond al snel daarna zijn oude elan terug. In een kleurrijke en decoratieve stijl schilderde hij portretten van zijn kleinkinderen en vrolijke interieurstukken, waaronder La joie de peindre uit 1946 en Moederschap uit 1948. Sluijters bleef gelden als de ‘grand old man’ van de Nederlandse schilderkunst, die zich evenwel positief over de jongste avant-garde, de Cobra-beweging, uitliet. Toen er in 1956 longkanker bij hem werd geconstateerd, raakte hij opnieuw terneergeslagen. Hij overleed het voorjaar daarop en werd onder grote belangstelling vanuit het Stedelijk Museum in Amsterdam begraven.

Jan Sluijters mag worden beschouwd als een van de fundamentele vernieuwers van de Nederlandse schilderkunst in de twintigste eeuw, al geldt die waardering vooral zijn werk uit de periode rond 1910. Gedurende een halve eeuw speelde hij een actieve rol in het kunstleven en vertegenwoordigde hij juist die groep kunstenaars die het schilderen ‘pur sang’ hoog in het vaandel had staan. Meermalen werd hij getypeerd als een vurig schildersbeest, maar in werkelijkheid was hij een zoekend en hardwerkend schilder, die telkens opnieuw dingen uitprobeerde, maar toch ook in zijn schilderijen bij herhaling dezelfde thema’s – soms in nauwelijks gewijzigde vorm – oppakte. Zijn virtuoos talent, zijn veelzijdigheid en werkdrift vonden hun weerslag in een indrukwekkend oeuvre, dat naast talrijke aquarellen, tekeningen, boekillustraties, politieke prenten en affiches naar schatting drieduizend werken in olieverf omvat.

Tekst: © ING – Den Haag. Bronvermelding naar de gedrukte versie van deze biografie: Jacqueline de Raad, ‘Sluijters, Johannes Carolus Bernardus (1881-1957)’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002).

Musea:

Werken van Johannes Cornelis Bernardus ‘Jan’ Sluijters zijn in vrijwel alle belangrijke musea in Nederland te bezichtigen.

Andreas
Schelfhout
| 1787 - 1870

Een boerenhoeve in de zomer met verschillende figuren

Formaat: 53,0 (h) X 65,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts onder ‘A. Schelfhout’

Datering:  1820 - 1825

Prijsgroep: tussen 25.000 en 50.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Andreas Schelfhout

Geboren:  16 februari 1787 te Den Haag

Overleden: 19 april 1870 te Den Haag

Leven en werk:

De kunstschilder, etser en lithograaf Andreas Schelfhout werd op 16 februari 1787 in Den Haag geboren als zoon van een lijstenmaker en vergulder uit Gent. Hij begon als medewerker van zijn vader bij het maken en vergulden van lijsten tot zijn vierentwintigste. Hij was ook gevelschilder, maar maakte schilderijen in zijn vrije tijd. In 1811 maakte Schelfhout zijn debuut in een tentoonstelling met drie kleine werken. Deze landschappen trokken de belangstelling van het publiek. Zijn ouders begrepen dat hij potentieel bezat en stuurden hem voor verdere opleiding naar Joannes Breckenheijmer, die toneeldecorateur bij de Haagse Schouwburg was. Hij leerde er niet alleen de technische aspecten van het vak, zoals perspectief en verfbereiding, maar ook hoe hij landschappen of stadsscenes moest schilderen. Hij maakte studies van de grote meesters uit de 17de eeuw en begon te schilderen in de open lucht (hij was hierin een voorloper van de School van Barbizon).

Schelfhout behoort tot de romantiek en staat bekend als voorloper van de Haagse School Zijn stijl is geïnspireerd door die van Meindert Hobbema en Jacob van Ruisdael. Vooral zijn winterlandschappen en ijslandschappen met schaatsers waren al tijdens zijn leven zeer vermaard. Hij groeide uit tot een van de invloedrijkste Nederlandse landschapschilders van zijn eeuw.

Schelfhout heeft zich gedurende zijn leven met name toe gelegd op het maken van stadsgezichten en landschappen en wordt gezien als een voorloper van de  Haagse school

Toen zijn vader Jean-Baptiste Schelfaut vanuit Gent (België) naar ‘s -Gravenhage verhuisde en zich op 20 oktober 1788 inschreef bij het Sint Lucas Gilde, verstond de Haagse klerk zijn Gentse tongval niet en noteerde: Schilfhout. De Vlaming uit het Land van Maas had op zijn beurt geen kaas gegeten van het Haags accent en sindsdien noemt de familie zich maar Schelfhout.

Jean-Baptiste kon op die herfstige dag niet bevroeden dat hij door deze inschrijving de grondlegger zou zijn van een geslacht van kunstschilders en kunsthandelaren op het hoogste niveau tot aan de dag van vandaag.

Op een tentoonstelling in Den Haag in 1811 trok zoon Andreas met drie kleine schilderijtjes de bijzondere aandacht van het publiek, een aandacht die hij tot zijn dood wist vast te houden met uitzonderlijk begaafd gemaakte schilderijen, aquarellen, etsen en tekenwerk.

Schelfhout leerde schilderen bij Joh. H. A.A. Breckenheijmer, toneeldecorateur van de Haagse Schouwburg, een gegeven waar de laatste allerminst prat op ging. Schelfhouts werk werd aangekocht door koningen, keizers, graven en tsaren.

Tussen 1810 en 1860 is Nederland in de ban van de romantische schilderkunst. Stadsgezichten, historiestukken en stemmige, ongerepte natuurlandschappen zijn de belangrijkste onderwerpen. De romantische kunst is sterk nationalistisch van karakter. De ijsgezichten van Andreas Schelfhout gelden nog steeds als het prototype van het Nederlandse landschap in de winter. Bevroren rivierlandschappen gestoffeerd met molens, schaatsende mensen en koek-en-zopie. Schelfhout was een meester in het schilderen van ijs. Met rake toets geeft hij schaatssporen in het ijs weer, met ijsblokken en schotsen op het ijs laat hij zien dat hij een meester is in de stofuitdrukking.

Andreas Schelfhout was tijdens zijn leven een gevierd kunstenaar. Hij hield een groot atelier waarin veel belangrijke (romantische) schilders werden opgeleid. Ook Johan Barthold Jongkind (1819-1891) werd rond 1838 opgeleid in het atelier van Andreas Schelfhout.

In 1848 schilderde hij paleis Het Loo, op uitnodiging van Koning Willem III en hij nam Jongkind daar mee naar toe.

Hij schilderde in hoofdzaak in zijn atelier, maar maakte eerst schetsen in de open lucht. Hij bewaarde deze schetsen in zijn boek Liber Veritatis (het boek der waarheid). Men kan hieruit afleiden dat hij ongeveer twintig schilderijen per jaar maakte, gekocht door zowel privé-verzamelaars als door het koninklijk hof. Dit boek gaat over 79 schilderijen, waarvan er 33 Nederlandse landschappen zijn, 24 wintertaferelen, 7 strandscènes en 12 zichten uit het buitenland. Hieruit leert men dat hij voor het eerst naar het buitenland reisde in 1825. Hij bezocht Frankrijk in 1833, Engeland in 1835 (met als doel de werken van Constable te bestuderen) en ook nog Duitsland.

Na deze reizen werd zijn kleurenpalet warmer en werd de keuze van zijn motieven meer gevarieerd. Hij kreeg meer een voorkeur voor weidse taferelen (zoals de duinen rond Haarlem). Hij geraakte ook geïnteresseerd in de verwezenlijkingen van de Industriële Revolutie.

Gedurende een halve eeuw domineerde Schelfout de Nederlandse kunstwereld. Al in 1825 maakte hij zijn eerste strandgezicht en hij was daarmee Mesdag een slag voor. Veelal maakte hij voorstudies in waterverf. Schelfhout heeft meer dan duizend schilderijen gemaakt, waarmee hij vele malen een zilveren of gouden medaille of een eervolle vermelding in de wacht sleepte.

Tot de leerlingen van Schelfhout behoorden Leickert, Roosenboom, J.B. Jongkind, J.W. van Borselen en Wijnand Nuyen. Ook op Weissenbruch had hij een inspirerende invloed. Schelfhouts kleinzoon Lodewijk Schelfhout ( 1881-1983) was eveneens schilder en graficus. Sommige schilderijen van A. Schelfhout zijn gestoffeerd door de veeschilder P.G. van Os.

Landschapsschilders als Andreas Schelfhout en B.C. Koekkoek stonden dicht bij de Romantiek. De contacten die Schelfhout onderhield met de Franse en Duitse romantici hebben er wellicht toe geleid dat zijn schoonzoon en leerling Wijnand Nuyen (1813-1839) als voorbeeld van de Nederlandse Romantiek wordt aangemerkt.

Andreas Schelfhout was een gevierd kunstenaar, dichters (Wap en Bilderdijk) zongen zijn lof, alle gekroonde hoofden van Europa bezochten zijn atelier, hoge onderscheidingen, prijzen en oorkondes waren zijn deel en hij was aan het hof van koningin Sophie een graag geziene gast, ook al omdat hij een geboren grappenmaker was die feilloos Haagse typetjes kon neerzetten door moeiteloos over te schakelen van zijn zangerige, zachte Vlaams op plat-Haags en bijvoorbeeld een parodie kon geven op koning Willem III, een parodie waarom koningin Sophie kon schateren van het lachen.

De auteur van de beroemde ‘Camera Obscura’, Hildebrand (Nicolaas Beets) schreef een gedicht over de ‘winterstukken’ van Schelfhout:

Blaast Schelfhout van ‘t bevlakte vlak*
De rijmkorst om den beukentak,
De sneeuwvlok over ‘t boerendak,
Bevriest hij kreek en waterplassen,
Ofschoon de Kreeft u sproeten stak,
Gij liet u door zijn kunst verrassen,
En wederspraakt uw almanak.

Maar schoon hij tak en twijg ontblaar,
De lauwer groent den kunstenaar;
Die ook erkent geen wisslend jaar,
Maar schudt op de ijskorst, die hij bouwde,
Een kroon van blaadren, frisch en zwaar,
Die groen blijft bij de felste koude,
En bij de sneeuwvlok van zijn haar.

* ‘t bevlakte vlak = zijn palet.

Een inderdaad ietwat vreemd gedicht, maar er valt de essentie uit te halen, dat Nicolaas Beets op winterlandschappen van Schelfhout bomen vol bladeren aantrof.

Musea:

Werken van Andreas Schelfhout  zijn in de meest belangrijke musea van Nederland te bezichtigen en o.a. te zien in musea als Rijksmuseum te Amsterdam, Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, Dordrechts Museum, Teylers Museum te Haarlem, Museum Jan Cunen te Oss, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, Museum voor Schone Kunsten te Gent, Groeninge museum te Brugge, National Gallery te Londen, Wallace Collection te Londen en Tyne and Wear Museum.

Willem
Roelofs
| 1822 - 1897

Polder landschap met molens in de verte

Formaat: 26,0 (h) X 40,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen op board.

Gesigneerd: links onder ‘W. Roelofs’

Datering:

Prijsgroep: tussen 25.000 en 50.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Willem Roelofs

Geboren: 10 maart 1822 te Amsterdam

Overleden: 12 mei 1897 te Berchem

Leven en werk:

De natuur is het stof waaruit wij moeten putten

Willem Roelofs wordt in 1822 in Amsterdam geboren. Als Willem ongeveer 10 jaar is verhuisd het gezin naar Utrecht, waar zijn vader een fabriek in plavuizen had. Als kind tekende Willem Roelofs veel en wanneer hij vijftien jaar is schildert hij zijn eerste landschap. In deze  tijd ook exposeert Roelofs zijn eerste werken op de tentoonstelling voor Levende Meesters. Wanneer hij zeventien jaar is verhuisd Willem Roelofs naar Den Haag waar hij naar de Haagse Tekenacademie gaat. In Den Haag leert hij Sande van Bakhuyzen kennen. In eerste instantie krijgt hij les van Sande van Bakhuyzen later groeit deze realtie uit tot een hechte vriendschap.

Willem Roelofs wordt gezien als een van de voorlopers van de Haagse School en is een van de oprichters van het Pulchri Studio. Wanneer Willem Roelofs zesentwintig jaar is vestigt hij zich in Brussel waar hij uiteindelijk veertig jaar blijft wonen. Ondanks zijn verblijf in Brussel blijft hij veel contact houden met de Haagse Kunstwereld en neemt regelmatig deel aan de diverse tentoonstellingen en kunstbeschouwingen van Pulchri Studio.

Brussel had in die dagen een gunstig kunstklimaat, gunstiger dan steden zoals Utrecht of Den Haag. Door de verdere industrialisatie waren de burgers van Brussel koopkrachtiger en Brussel had een goed ontwikkeld netwerk van kunsthandelaren, kunstenaarsverengingen en de jaarlijkse Salon. Tevens genoot de Brusselse kunst veel aandacht van het Belgische Koningshuis. Maar toch lijkt de keuze van Roelofs voor Brussel een vreemde, immers veel Nederlandse Schilders trokken naar Antwerpen, Düsseldorf, München, Rome of Parijs. De verhalen gaan echter dat de liefde de oorzaak is van het vertrek naar Brussel. Zijn geliefde Adriana Verstraten, waarmee hij trouwt in 1852,  was vanwege haar afkomst voor de familie Roelofs niet de gewenste echtgenote

In België waardeert men hem als vernieuwer op het gebied van landschapskunst. Vanaf 1856 maakte Roelofs veel reizen en gaat bijna jaarlijks  naar Nederland. Drenthe, Gooi- en Vechtstreek, aan de oevers van het Gein, Nieuwkoopse plassen, Reeuwwijkse plassen en Loosdrecht zijn vele gebieden die Roelofs hebben geïnspireerd. Daar maakte hij de veel getekende en geschilderde studies en teruggekeerd in Brussel werkte hij deze natuurindrukken uit in schilderijen. Met zijn nauwkeurige studies naar de natuur bracht hij een persoonlijke visie tot uitdrukking die in kritieken ‘de poëzie van het landschap’ wordt genoemd. Vanaf de jaren zestig wordt het Hollandse polder- en rivierlandschap met molens en koeien het leidende motief in het oeuvre van Roelofs. In 1858 wordt Roelofs benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde. In Nederland kwam zijn erkenning geleidelijk aan, na een tentoonstelling in 1851 ontvangt Roelofs positieve kritieken en pas rond 1870 wordt Roelofs bijdrage aan de landschapskunst en bijdrage aan de Haagse School schilders ten volle onderkend.

In 1870 overlijdt zijn vrouw en in 1873 trouwt Roelofs met Albertina Vermommen die van hem in verwachting was. Zij krijgen twee zonen Willem Elisa Otto en Willem Albert. Beide zonen worden ook schilder. Ten behoeve van scholing van de beide jongens vestigt het gezin zich in Den Haag, daar was intussen de Haagse School gevestigd.

Op 70-jarige leeftijd gaat zijn gezondheid achteruit, het schilderen lukt eigenlijk niet meer. Zijn vriend Sande van Bakhuyzen moedigt hem aan en op “streek te helpen”. In 1894 wordt hij getroffen door een beroerte en zijn tekeningen zijn niet meer dan pijnlijke krabbels. Roelofs besluit om zijn laatste jaren door te brengen in Brussel. Op de weg daarheen overlijdt hij in 1897 op 75-jarige leeftijd.

 

Willem Roelofs, als schilder

De schilderijen die hij aanvankelijk maakte waren romantisch van aard, bijvoorbeeld de zogenaamde “zomertjes” met een ruïne als blikvanger. Maar hij ontwikkelde een steeds meer naturalistische kijk op op het landschap en werkt deze uit in een vrije stijl. Zijn realisme hield ook in dat hij landschappen koos die als “gewoon” voor een schilderij werd gezien. Kenmerkend voor Roelofs zijn de frisse weiden met koeien onder een indrukwekkende wolkenlucht. Naast schilderijen maakte Roelofs veel waterverftekeningen, houtskool-,krijt- en potloodtekeningen, etsen en litho’s.

Als drager voor zijn werk koos hij vaak voor mahoniehout . De meeste werken zijn panelen, we komen echter ook marouflé tegen.

Ondanks zijn opvatting betreffende het realistisch weergeven van het landschap liet hij de aanwezige bebouwing in de verte weg. Ook andere oprukkende verstedelijking zoals telegraafpalen en treinen werden door Roelofs en tijdgenoten zoveel mogelijk geweerd.

Een zeer korte periode heeft Willem Roelofs in Fontainebleau doorgebracht waar hij contacten had met de grote schilders als Ortmans. De schilders van Barbizon huldigen de opvatting dat de natuur voor de leermeester de enige leermeester is en wordt een verband gelegd tussen Rousseau en Roelofs. Tevens is de invloed van Barbizon terug te vinden in de werken van Roelofs door het kleurgebruik.

Roelofs gaf les aan Hendrik Willem Mesdag, Paul Gabriel, en Alexander Mollingen. De aanwijzingen die Roelofs gaf aan zijn leerlingen waren opgetekend en vaak geciteerd. De meeste invloed had hij op Gabriel, hoewel hij maar zes jaar jonger was. Zijn werk werd vaak in verband gebracht met Roelofs. Om zich hiervan los te maken en vanwege hun botsende karakters bekoelde hun relatie. Met Mollinger trok Roelofs door Drenthe. Het was Mollinger die Roelofs in contact bracht met Forbes, een kunsthandelaar uit Schotland. Roelofs verkocht veel van zijn werken aan deze kunsthandelaar. Ook zijn vele werken van Roelofs verkocht in België, o.a. aan het koningshuis.

Citaat:

Mauve:  Roelofs is “ Den vrijmaker van den Koekoeksgeest en de wegwijzer voor het nieuwere Hollandsche Landschap”.

 

Over het schilderen van landschappen zij Willem Roelofs;Wij scheiden kleur en tekening af, omdat wij dat wel moeten. Maar de natuur doet dat niet. Zij geeft niet iets een vorm om het daarna te kleuren. Vorm en kleur zijn inherente eigenschappen van het voorwerp, dat ons te schilderen is gegeven. Verwaarlozen wij een van beiden, dan geven wij slechts de helft.”

Musea:

Werken van Willem Roelofs zijn in de meest belangrijke musea van Nederland te bezichtigen en o.a. te zien in musea als Rijksmuseum, Gronings museum, Dordrechts museum, Teylers Stichting Haarlem.

Albert
Roelofs
| 1877 - 1920

Meditatie: Een prima donna in haar avond jurk

Formaat: 48,5 (h) X 44,5 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts boven ‘Albert Roelofs’

Datering: 1912

Prijsgroep: tussen 50.000 en 100.000 euro

 

provenance

 

Annonieme verkoop, C.F. Roos, Amsterdam, 28 oktober 1913, lot 110, as Meditation

Annonieme verkoop, C.F. Roos, Amsterdam, 5 mei 1914, lot 91.

Mr. W.H. van Bilderbeek, Dordrecht, 1915

Particuliere collectie

 

opmerkingen

 

Catalogus, Schilderijen uit de verzamleing Van Bilderbeek, Dordrecht 1915, inv. No. 74.

Jan Juffermans, Albert Roelofs, 1877-1920, Den Haag 1982, inv. No. 73, ill., as Meditatie.

De gevierde concertzangeres is thuis gekomen en heeft zich in haar boudaoir, te midden van de haar gebrachte bloemenhulde, neergevleid in een zetel vóór haar schrijftafel waarop een opengeslagen album ligt, met portretten van hare vereerders. Zij is gekleed in een zwart kanten avondtoilet en overdenkt het succes zoeven wederom behaald.”

Voor zijn expositie in de Pulchri Studio in 1917 schrijft Alber Roelofs aan dhr Plasschaert; “Einde 1911 begin ’12 was ik in Parijs, heb daar behalve de mij ontstolen studies één damesportret gemaakt hetgeen daar is gebleven.”

biografie

Otto Willem Albertus ‘Albert’ Roelofs

Geboren: 5 september 1877 te Schaerbeek (België)

Overleden: 31 december 1920 te Den Haag

Leven en werk:

Albert Roelofs wordt in 1877 te Schaerbeek in Belgie geboren als Otto Willem Albertus Roelofs. Hij is de zoon van de bekende landschapschilder Willem Roelofs (1822-1897). Als Albert 10 jaar is verhuisd het gezin naar Holland. Hij leert de basis vaardigheden van zijn vader maar gaat op zijn 16e jaar naar de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag. Zijn belangrijkste leermeester daar is Frits Jansen. De eerste drie jaar schildert Albert vooral stillevens; later gaat hij over tot de studie van de anatomie, en het portret. Op de Academie leert hij zijn aanstaande vrouw Tjieke kennen, dochter van de schilder Willem Bleckmann. Albert is een succesvolle leerling die tal van prijzen in de wacht sleept. In 1895 wordt hij benoemd tot “ Buitengewoon Lid” van de Pulchri Studio in Den haag. In 1896 vertrekt hij naar Brussel waar hij lessen volgt aan de academie o.l.v. Joseph Stallaert. Hij specialiseert zich vooral op het figuur en het naakt. In 1897 overlijd zijn vader te Berchem. In 1898 wordt hij benoemd tot “Buitenlid” van de Pulchri Studio en is hij mede oprichter van de Vlaamsche Kunstkring en de Cercle Artistique. In 1900 keert Albert terug naar Den Haag waar hij op 21 april trouwt met Tjieke en later dat jaar ontvangt hij de Bronzen Medaille van de Wereldtentoonstelling in Parijs. In 1901 maakt hij een kleine tekening voor het gezamenlijke geschenk van de Haagse schilders aan koningin Wilhelmina ter gelegenheid van haar huwelijk. In 1902 wordt hij benoemd tot Gewoon Lid van de Arti et Amicitae te Amsterdam. Albert en Tjieke krijgen vier kinderen; Albertine(1902), Willemien (1904), Giele (1907) en Roelof(1910). In 1910 ontvangt hij de Bronzen medaille op de Wereldtentoonstelling te Brussel en later dat jaar verhuisd het gezin naar Scheveningen waar hij woont en werkt tot zijn dood. Eveneens wordt koningin Wilhelmina in dat jaar zijn leerling. Van 1911 tot en met 1912 verblijft het gezin tijdelijk in Parijs. Albert beschouwt deze periode als een kuur voor zijn artistieke ontwikkeling. In 1915 ontvangt hij de Gouden Medaille Wereldtentoonstelling San Fransisco. In 1917 wordt van hem een tentoonstelling gehouden in de Pulchri Studio van zijn werken die vervaardigd zijn in de periode 1901-1917. Zijn laatste buitenlandse reis maakt Albert in de zomer van 1920 naar Berlijn en Loucen (Tjecho-Slowakije) en hij overlijd op 31 december te Den Haag.

Oorspronkelijk begonnen als schilder van stillevens maar al snel richtte hij zich op anatomie en het schilderen van het portret. Albert werkte zowel met olieverf als vanaf 1900 ook met waterverf en hij schilderde dan ook vele aquarellen. Geleidelijk aan ontwikkelde Albert zijn subtiele en tedere manier van werken. Zijn trouwste en meest geduldige model die hij keer op keer schilderde was zijn vrouw Tjieke. In al zijn werken spreekt een grote mate van gevoeligheid, uitgedrukt in zachte, lichte kleuren, veelal overgoten met een gouden glans. Zijn modellen werden meestal afgebeeld in hun eigen interieur waarin ook de stilleven-achtige elementen met grote aandacht zijn uitgewerkt. Hoewel Albert Roelofs veel minder bekendheid geniet onder het grote publiek heeft hij vele, vele prijzen gewonnen en zijn zijn schilderijen op zeer vele tentoonstellingen getoond. Zijn werk onderscheidt zich door een zeer hoge kwaliteit.

Musea:

Werken van Otto Willem Albertus Roelofs zijn o.a. te zien in musea Gemeente museum Den Haag, Gemeente museum Arnhem, Drents museum te Assen en het Teylers museum te Haarlem.

Bernard
Pothast
| 1882 - 1966

Een gelukkige familie

Formaat: 51,0 (h) X 61,0 (b) cm

Materiaal: Olie op linnen

Gesigneerd: rechts onder ‘B. Pothast’

Datering:

Prijsgroep: tussen 25.000 en 50.000 euro

 

opmerkingen

 

Geschilderd te Laren (NH).

biografie

Bernardus Jean Corneille Pothast

Geboren: 30 november 1882 te Hal (Belgie)

Overleden: 1 februari 1966 te Laren

Leven en werk:

De kunstschilder Bernardus Jean Corneille Pothast werd op 30 november 1882 in Hal te België geboren. Hij was leerling van de Rijks Academie te Amsterdam tussen 1904 en 1907 onder leiding van A. Allebé en van de Ecole de Beaux-Arts te Parijs onder leiding van Gabriël Ferrier.

Hij werkte vanaf 1911 in Laren vanuit zijn atelierwoning 'Einde Gooi' aan de Eemnesserweg 23. Hij schilderde en tekende o.a. portretten, figuren en genrestukken.

Pothast behoorde tot de schilders van de Larense School en trad in het voetspoor van Albert Neuhuys en Hendrik Kever. Hij schilderde het leven van de eenvoudige boerenbevolking, in en om de boerderij en buiten op het land. Hij overleed te Laren op 1 februari 1966.  

Posthast staat bekend om zijn prachtig geschilderde traditionele Larense Interieurs. Vooral de interieurs met boerenvrouwen en kinderen stralen een serene rust uit.

Geo, G.J.H.
Poggenbeek
| 1853 - 1903

Een boer op zijn paard onderweg

Formaat: 32,0 (h) X 52,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: links onder ‘Geo Poggenbeek’

Datering:

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

 

provenance

 

Mr. B. Meijer, Wassenaar, inv. No. 601.

biografie

George Jan Hendrik ‘Geo’ Poggenbeek

Geboren: 20 juli 1853 te Amsterdam

Overleden:  1903 te Amsterdam

Leven en werk:

Geo Poggenbeek werd in 1853 in Amsterdam geboren en bracht zijn jonge jaren door op kantoor. Wanneer Geo 19 jaar oud is gaat hij zich toeleggen op de schilderkunst. Al jong was Geo in aanraking gekomen met kunst en hij had veel werk gezien. In zijn vrije tijd tekende en schilderde hij. Zijn vriendschap met Klinkhamer bracht hem in contact met Hanrath, met wie Geo goed bevriend raakte. Samen schilderden zij onder leiding van J.H. Veldhuizen, een schilder die met zijn werk maar weinig bekendheid heeft genoten maar als leermeester vele leerlingen had. Bij Veldhuizen schilderden zij twee jaar samen, met name stillevens en studies. Geo kwam o.a. in contact met Nico Bastert en samen trokken zij door Gelderland en door Drenthe waar Geo in de eerste plaats veel tekende. Het landschap van Utrecht greep hem en daar werkte hij met het meest plezier. Zeven jaren woonde en werkte hij in de omgeving van Breukelen (1881 -1887) met zijn vriend Nico Bastert, met wie hij ook verschillende studie reizen naar het buitenland maakte. De gezamenlijke reizen die Nico Bastert met Poggenbeek naar Italië en Frankrijk maakte hebben op Bastert een grote indruk nagelaten. Hij beschreef ze als een groot genieten en jaren later zou Bastert op deze periode met Geo Poggenbeek met grote weemoed terugkijken.

Mauve, die een relatieve invloed had op Poggenbeek kende hij persoonlijk nauwelijks. Pas in de laatste levensjaren van Mauve ging Poggenbeek meer met hem om en bezocht hem in Laren. Hij woonde drie maanden bij het gezin en zij maakte samen lange wandelingen. Hun schilderstijlen kende enige overeenkomsten. Toch neemt het werk van Geo Poggenbeek een geheel eigen plaats in met zijn typisch zachte uitstraling. Deze uitstraling zie je terug in zowel de Hollandse en de Utrechtse onderwerpen maar ook in zijn stadsgezichten van Parijs of Amsterdam.

Poggenbeek had een bijzondere liefde voor de natuur en hij had de gave om details die er te zien zijn op het linnen vast te leggen. Poggenbeek is een en al gevoeligheid. Als persoon is hij bescheiden, vriendelijk en innemend. Kenmerkend voor zijn werk is de grote, innige liefde voor wat hij schildert. Ieder deel van het doek wordt met evenveel liefde en aandacht geschilderd. Poggenbeek’s werk geeft een sympathieke indruk van rustige landelijkheid, van frisse sappigheid, van zacht mals teergroen of sterk groen gras. Van blinkende waterplassen waarin een lichtgrijze, steeds afwisselende lucht zich weerspiegeld of dat in transparante harmonie van doorschijnend groen en blauw het landschap van Holland en Utrecht zo geheel anders maakt dan in andere landen.

De stijl van Geo Poggenbeek kan gekenmerkt worden als de post Haagse school waarbij er meer ruimte is voor kleur en warmte waardoor zijn werken minder saai zijn dan de grijs grauwe typische Haagse school producten. Werk van Geo Poggenbeek is opgenomen in talrijke collecties van instellingen, musea en particulieren in zowel binnen- en buitenland.

Musea:

Werken van George Jan Hendrik ‘Geo’ Poggenbeek zijn o.a. te zien in musea als het Rijskmuseum te Amsterdam en het Gemeente museum te Den haag.

Morgenstjerne, G.A.L.M.
Munthe
| 1875 - 1927

Bomschuiten op zee

Formaat: 70,0 (h) X 48,5 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: links boven met initialen ‘G.M.M.’

Datering: 1910

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Dit paneel is afkomstig uit een kast van een goede vriend van Morgenstjerne Munthe, Louis Slotenmaker. Gedurende WO II, in 1943, werden alle huisjes die in Katwijk aan de boulevard lagen, afgebroken omdat deze in de linie lagen. De kast kwam als brandhout terecht bij familie van één van de voormalige bezitters van dit paneel. Zij zagen het en zaagden het uit de kast en redden zodanig dit paneel.

biografie

Gerhard Arij Ludwig ‘Morgenstjerne’ Munthe

Geboren: 1875 te Düsseldorf

Overleden: 1927 te Leiden

Leven en werk:

Gerhard Arij Luwig Morgenstjerne Munthe werd in 1875 geboren als zoon van de Noorse schilder Lutwig Munthe en van Lena Vlierboom, dochter van een redersfamilie uit Rotterdam. Hij was een bewonderaar van de Katwijkse kust en hij koos deze dan ook veelal als zijn onderwerp. Ook in het harde bestaan van de Katwijkse vissers vond hij zijn inspiratie. Katwijk was in die tijd bijzonder geliefd bij een groot aantal schilders, zoals Jan Toorop, Willy Sluiters en Bernardus Blommers.  Munthe had op de Academie al laten zien dat hij de kunsten van zijn vader had geërfd. Na de dood van haar man vestigde Gerhard’s moeder zich in Den Haag. Kort daarop werd Gerhard aangenomen als lid van Pulchri Studio, waarvan Hendrik Willem Mesdag op dat moment voorzitter was. Deze introduceerde  Munthe in het Haagse schildersmilieu. Later werd hij eveneens lid van de Haagse Kunstkring, van Arti et Amicitiae en van St. Lucas.

Om zich van zijn eveneens schilderende Duitse oom te kunnen onderscheiden plaatste Munthe het poëtische Morgenstjerne voor zijn achternaam. Mesdag had grote invloed op het werk van Munthe, evenals Anton Mauve en Jacob Maris. Van de laatste nam hij het thema schelpenvisser over. Door zijn heldere pastel tinten onderscheidde hij zich van de Haagse Scholers. Zijn zeewater kreeg hierdoor een parelmoer-achtig accent.

In 1901 vestigde hij zich samen met zijn vrouw Christine van Gendt in Katwijk. Ze betrokken een riant huis aan het einde van de Noordboulevard. In 1908 vertrok het gezin weer naar Den Haag en in 1912 verhuisden zij naar Zierikzee. Na een korte periode vertrok Munthe via  Scheveningen naar Noorwijk en later naar Noordwijkerhout.

De langste tijd bracht hij in Noordwijk door, waar hij enkele succesvolle tentoonstellingen hield in zijn atelier. In 1910 werd hij uitgenodigd deel te nemen aan de grote kunsttentoonstelling Le Salon te Parijs. Eerder, in 1897 was er voor het eerst een werk van hem te zien  in de Haagse Pulchri Studio. Later volgden (groeps) tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Naar aanleiding van Munthes eerste tentoonstelling bij maison Artz in Den Haag, in 1900, verscheen een opmerkelijke kritiek door A.C. Loffelt in het Nieuws van den dag; zijn kleur is blank en heeft iets parelmoerachtig, dat ook onze stranden zo boeiend maakt, maar heel oorspronkelijk is zijn werk nog niet, zijn keus voor onderwerpen is meestal die van Mesdag, zijn streven naar licht en kleur heeft verwantschap met dat van Jacob Maris. De kleur van water en licht is zo zacht stralend en tintelend als het inwendige van een zeemossel. Hij weet een gematigde branding met veel gevoel en goeden smaak af te beelden.

In 1912 wordt een verandering in het werk van Munthe gesignaleerd op een tentoonstelling bij Sala in leiden. Het NRC vermeld: In het leven van iedere schilder zijn oplevingen en inzakkingen. Na 1912 maken de zachte pasteltinten plaats voor meer uitgesproken aardkleuren met een overgang in een helder rood of blauw. Uit deze periode dateren de werken met vissersvrouwen op het strand.

Veel werk van Munthe is uiteindelijk in het buitenland terecht gekomen. Vooral in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland zijn schitterende werken terug te vinden bij particuliere verzamelaars.

Munthe stierf op jonge leeftijd in 1927 aan een keelaandoening in Leiden. Hij werd begraven in Oegstgeest bij het groene kerkje.

Musea:

Werken van Gerhard Arij Ludwig ‘Morgenstjerne’ Munthe zijn o.a. te zien in musea als Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo en het Katwijks museum.

Anton Rudolf
Mauve
| 1838 - 1888

Het Bleekveld

Formaat: 15,5 (h) X 26,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts onder ‘A. Mauve’

Datering:

Prijsgroep: tussen 10.000 en 15.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Een bleekweide, bleekveld of bleek is een kort gemaaide grasweide, die ervoor diende om linnen te bleken.

Reeds heel vroeg ontdekte men de kracht van zuurstof bij het 'bleken van linnen'. Na het wassen was het linnen vaak nog gelig en was de geur van het gebruik er niet uit. Het linnen werd echter frisser en bleker, lichter van tint, door het op een grasveld uit te spreiden en te laten drogen. Onder invloed van de zon werden vrije zuurstofatomen gevormd, die zich binden aan het vuil, wat hetzelfde effect geeft als bleken met waterstofperoxide. Daardoor kreeg het linnen een frisse geur en een blanke kleur. Vandaar het woord "bleken".

Tot in de 20e eeuw werden er nog bleekweiden gebruikt in de textielindustrie. Ook thuis legden veel mensen hun was nog op de bleek te drogen.

biografie

Anton Rudolf Mauve

Geboren: 18 september 1838 te Zaandam

Overleden: 5 februari 1888 te Arnhem

Leven en werk:

Anton Rudolf Mauve werd in Zaandam geboren op 18 september 1838. Hij was de zoon van een doopsgezinde predikant die een jaar na Anton’s geboorte naar Haarlem werd gezonden. Hij groeide op in Haarlem waar ook de wens ontstond om kunstschilder te worden. Zijn vader gaf hem toestemming om een opleiding tot kunstenaar te doen, mits hij ook de akte voor het geven van tekenonderwijs zou behalen. Enkel en alleen schilder gaf geen maatschappelijke zekerheid.

Vanaf 1854 tot 1957 ging hij als leerling schilderen in het atelier van dierenschilder Pieter Frederik van Os om vervolgens te gaan leren bij Wouterus Verschuur, de paardenschilder. Mauve was een neef van Vincent van Gogh en lange tijd was hij een bekend Haagse school schilder. Zijn vriend Albert Neuhuys had Anton Mauve in 1882 attent gemaakt op het schilderachtige Laren en trok samen met hem met veldezel en schilderskist de natuur in. Hij schilderde daar veelal op de heide rondom Laren. In zilverige, diffuse kleuren en een losse penseelvoering schilderde hij stemmige en idyllische landschappen zoals de alom bekende Larense “Herder met kudde”. Hij logeerde dan bij Jan Hamdorff in zijn logement. Anton schreef in 1882 opgetogen aan zijn vrouw: ” Het is aandoenlijk mooi hier, van een fijnheid van lijnen en lieflijke poëzie straalt uit alles: binnenhuizen, wegen, akkers, prachtige heide en boschjes en de menschen is van het liefste soort dat te bedenken is.” Een jaar nadien schreef hij aan Arina Hugenholtz: ” Duizend schilderijen van de mooiste innige soort in een uur, het is Luilekkerland voor een schilder, ik geloof dat ik er maar voorgoed ga wonen.

Vanaf 1885 woonde hij ook in Laren, waar hij vooral het leven rond de boerderij en schaapskudden schilderde. Naderhand werkte hij samen met P.J.C. Gabriël, M. Heyl en J.J. Doffegnies en schilderde in de trant van de Haagse School. Later kocht hij in Laren de villa ‘Ariette’, genoemd naar zijn vrouw, aan de Naarderstraat.

Tijdens een verblijf in Oosterbeek ontmoette hij Willem Maris en Johannes Wernardus Bilders. Zijn naam wordt zowel met de Haagse school alswel met de Larense school in verband gebracht. In zijn werk merkt men de invloed van de School van Barbizon. Zijn onderwerpen beperken zich tot weide en heidelandschappen, gestoffeerd met vee en een enkel figuur, gevoelig en vaak bescheiden neergezet.  Mauve ging verder dan het weergeven van een eerste indruk.

Anton schilderde en aquarelleerde landschappen, veelal met schapen of ander vee en heeft ook geëtst. Hij signeerde met A.M. Mauve of A. Mauve. Hij schilderde te Haarlem, daarna Amsterdam en Den Haag tot 1885 en vestigde zich vervolgens in 1885 in Laren. Anton was de derde kunstenaar na Jozef Israëls en Albert Neuhuys die in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de internationale faam van Laren. Hij zette in Laren en het Gooi de kroon op zijn oeuvre. Na zijn dood heeft schilderes Arina Hugenholtz, die in het logement ‘De Vergulde Postkoets woonde en Mauve goed kende, ervoor gezorgd dat een aantal van zijn fraaie werken in Amerika werden verkocht. Hoewel hij niet meer dan een jaar of zes in het Gooi heeft geschilderd, wist deze grootmeester van het landschap met de werken die hij daar maakte zowel in Nederland als in Amerika een formidabele naam en bekendheid te verwerven. Veel van zijn schilderijen zijn in Amerikaanse musea of particuliere collecties terechtgekomen. Vele jaren lang heette het Gooi bij toeristen en kunstkopers ‘Het land van Mauve’ en tot zelfs in Amerika was deze naam bekend.

Anton was één met het Gooi waar het landschap hem in alle jaargetijden hevig emotioneerde. Hij werd aangetrokken door de ongereptheid en de eenzaamheid van de wijde, golvende heidevelden, waar de schaapherder met zijn grijswitte kudde de serene stilte en rust leek te accentueren. Zijn voorkeur ging uit naar het koele herfstweer of de bijtend koude, besneeuwde landweggetjes waarop de boer zich met zijn wagen huiswaarts repte. Anton was ernstig en veel meer een realistisch schilder dan zijn grote collega Neuhuys. Hij schilderde in die tijd breed en fors, soms zeer schetsmatig en door zijn grijze koloriet was hij duidelijk verwant aan de Haagse School.

Lang heeft hij niet in Laren gewoond want reeds in 1888 op 5 februari overleed Mauve tijdens een bezoek aan familie in Arnhem.

Musea:

Werken van Anton Rudolf Mauve zijn o.a. te zien in musea als Rijksmuseum, Van Gogh museum, Teylers Stichting te Haarlem en het Singer museum in Laren.

Charles
Leickert
| 1816 - 1907

Een Winterlandschap met Schaatsers en een Molen

Formaat: 19,0 (h) X 23,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts onder ‘Charles Leickert’

Datering:

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Een typisch winter werk van Charles Leickert met een Romantische uitstraling, een schitterende lucht en een prachtige lichtinval.

biografie

Charles Henri Joseph Leickert

Geboren: 22 september 1816 te Brussel

Overleden: 5 december 1907 te Mainz

Leven en werk:

Charles Henri Joseph Leickert werd in 1816 in Brussel geboren en verhuisd op 4-jarige leeftijd naar Nederland waar het gezin zich in Den Haag vestigt. In 1827 gaat Charles Leickert op jonge leeftijd naar de tekenacademie. Wanneer hij twaalf jaar is overlijd zijn vader. Vanwege zijn talent werkt hij al in 1829 bij Bartholomeus van Hove waar hij zich verder bekwaamt in het schilderen van landschappen. Als zijn moeder in 1830 overlijd wordt Charles Leickert wees en belandt in het weeshuis. In 1839 wordt hij leerling van Andreas Schelfhout die zijn grote voorbeeld zal zijn. In 1841 heeft Charles zijn eerste expositie in het Arti. In 1847 is hij medeoprichter van de Pulchri Studio. In 1859 verhuisd hij kortdurend naar Mainz in Duitsland vanwege zijn huwelijk met A. Schneider. Hij keert echter vrij snel terug en gaat in 1862 in Amsterdam wonen. In 1869 heeft Charles Leickert een hoogtepunt in zijn carrière als Willem III één van zijn werken aanschaft.

Charles Leickert leerde schilderen in Den Haag als leerling van meesters in het schilderen van landschappen zoals o.a. Batholomeus van Hove,  Wijnand Nuijen en Andreas Schelfhout. Charles specialiseerde zich in het schilderen van wintergezichten en onderscheidde zich door romantiserende luchten te schilderen met een prachtige lichtinval in navolging van zijn grote voorbeeld Andreas Schelfhout. De meeste van zijn werken zijn geschilderd in Nederland. Ook schilderde hij stadsgezichten en landschappen. Hij leefde van 1841 tot en met 1848 in Den Haag en later van 1849 tot en met 1883 in Amsterdam. Hij was lid van Arti et Amicitae in Amsterdam. In 1856 werd hij toegelaten tot de Rijksacademie van Amsterdam. Zijn werken stelde hij ten toon in Den Haag en Amsterdam tussen 1841 en 1887 maar tussen 1855 en 1863 ook in Leeuwarden. Charles Leickert werkte soms samen met J.J. Moerenhout en Charles Rochussen.

Zijn schilderstijl kenmerkt zich als een uitblinkende traditionele landschapsschilder in de trend van Andreas Schelfhout, hij onderscheidde zich echter door de sprankelende weergave van licht effecten geschilderd met een snelle impressionistische streek die zijn schilderijen een nabije uitstraling geven. In tegenstelling tot de vele mooie bossen en watervallen die bijvoorbeeld werden geschilderd door Romantici als Constable (1776 – 1837) en anderen, koos Charles Leickert voor de ‘rustieke’ thema’s zoals de niet extra verfraaide, dagelijkse landschappen in de nabijheid van een Nederlandse stad of dorp, of dorpsgezicht. Toch slaagde hij erin om in deze landschappen  en stadsgezichten een zeer Romantische sfeer op te roepen, door in zijn werken vaak een zeer subtiele lichtval weer te geven, met name het licht van de avondzon.

Op 71-jarige leeftijd vertrok hij naar Duitsland waar hij in 1907 in Mainz overleed.

In 1928 verwerft het Landesmuseum in Mainz zijn studio attributen. Vooral na 1950 zijn zijn werken zeer geliefd geworden en daarmee ook sterk in waarde gestegen, met name zijn wintergezichten.

Musea:

Werken van Charles Henri Joseph Leickert zijn o.a. te zien in musea als Rijksmuseum, Haags Gemeente museum, Boijmans van Beiningen museum en bijvoorbeeld in het Hermitage museum te Sint Petersburg in Rusland.

Erasmus Bernard
Dulmen Krumpelman, van
| 1897 - 1987

Verkeer langs een Amsterdamse gracht

Formaat: 60,0 (h) X 80,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: rechts onder ‘v. Dulmen’

Datering:

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

andere werken

Activiteiten op de boerderij
Verkeer langs een Amsterdamse gracht

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Erasmus Bernard van Dulmen Krumpelman

Geboren: 25 augustus 1897 te Bad Kreuznach

Overleden: 21 juni 1987 te Zeegse

Leven en werk:

Van Dulmen was een zoon van wiskundeleraar Erasmus Bernardus van Dulmen Krumpelman en Elisabeth Adam. Zijn ouders hadden elkaar in Kreuznach leren kennen. Kort na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Amsterdam. Hij volgde een particuliere tekenopleiding aan de Hendrik de Keyserschool en vervolgde zijn studie aan de Rijksnormaalschool voor tekenonderwijs. In 1918 werd hij lid van Arti et Amicitiae en exposeerde geregeld op ledententoonstellingen. Hij kwam in contact met kunstenaars August Allebé, George Breitner en Willem Witsen, die hem hielpen zijn stijl te ontwikkelen. Hij schilderde met name in een impressionistische stijl. Na zijn huwelijk in 1921 vestigde hij zich in Drenthe. Hij kwam daar in aanraking met schilders van Groninger kunstkring De Ploeg, waarna zijn schilderstijl losser en kleuriger werd. Hij schilderde en tekende onder meer landschappen, stadsgezichten, circustaferelen en portretten (waaronder het portret van hoogleraar Adrianus van Veldhuizen voor de Groninger Universiteit). Hij ontwierp in 1920 voor Brusse in Rotterdam het omslag voor het boek 25 jaar onder de menschen.

Hij was in 1946 mede-oprichter van de Drentse Schilders, een kunstenaarsvereniging die tot 1953 heeft bestaan. Hij was daarna samen met onder andere zijn zoon Erasmus Herman en Evert Musch mede-oprichter van het Drents Schildersgenootschap (1954). Hij won in 1958 de Culturele prijs van Drenthe. In 1984 organiseerde het Drents Museum een overzichtstentoonstelling van zijn werk.

Musea:

Werken van Erasmus Bernard van Dulmen Krumpelman zijn o.a. te zien in het Drents museum te Assen.

Erasmus Bernard
Dulmen Krumpelman, van
| 1897 - 1987

Activiteiten op de boerderij

Formaat: 60,0 (h) X 90,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: rechts onder ‘v. Dulmen ‘55’

Datering: 1955

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

andere werken

Activiteiten op de boerderij
Verkeer langs een Amsterdamse gracht

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Erasmus Bernard van Dulmen Krumpelman

Geboren: 25 augustus 1897 te Bad Kreuznach

Overleden: 21 juni 1987 te Zeegse

Leven en werk:

Van Dulmen was een zoon van wiskundeleraar Erasmus Bernardus van Dulmen Krumpelman en Elisabeth Adam. Zijn ouders hadden elkaar in Kreuznach leren kennen. Kort na zijn geboorte verhuisde het gezin naar Amsterdam. Hij volgde een particuliere tekenopleiding aan de Hendrik de Keyserschool en vervolgde zijn studie aan de Rijksnormaalschool voor tekenonderwijs. In 1918 werd hij lid van Arti et Amicitiae en exposeerde geregeld op ledententoonstellingen. Hij kwam in contact met kunstenaars August Allebé, George Breitner en Willem Witsen, die hem hielpen zijn stijl te ontwikkelen. Hij schilderde met name in een impressionistische stijl. Na zijn huwelijk in 1921 vestigde hij zich in Drenthe. Hij kwam daar in aanraking met schilders van Groninger kunstkring De Ploeg, waarna zijn schilderstijl losser en kleuriger werd. Hij schilderde en tekende onder meer landschappen, stadsgezichten, circustaferelen en portretten (waaronder het portret van hoogleraar Adrianus van Veldhuizen voor de Groninger Universiteit). Hij ontwierp in 1920 voor Brusse in Rotterdam het omslag voor het boek 25 jaar onder de menschen.

Hij was in 1946 mede-oprichter van de Drentse Schilders, een kunstenaarsvereniging die tot 1953 heeft bestaan. Hij was daarna samen met onder andere zijn zoon Erasmus Herman en Evert Musch mede-oprichter van het Drents Schildersgenootschap (1954). Hij won in 1958 de Culturele prijs van Drenthe. In 1984 organiseerde het Drents Museum een overzichtstentoonstelling van zijn werk.

Musea:

Werken van Erasmus Bernard van Dulmen Krumpelman zijn o.a. te zien in het Drents museum te Assen.

Hermanus Willem
Koekkoek
| 1867 - 1929

De Cavelerie in aantocht

Formaat: 71,2 (h) X 100,5 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: rechts onder ‘H.W. Koekkoek’

Datering:

Prijsgroep: tussen 25.000 en 50.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Hermanus Willem Koekkoek

Geboren: 1867 te Amsterdam

Overleden: 1929 te Amsterdam

Leven en werk:

Hermanus Willem Koekkoek, zoon van Willem Koekkoek(1839-1895), trad in 1901 in de voetsporen van zijn oom Hermanus jr en verliet Amsterdam voor een langdurig verblijf in Londen. Hij was er al eerder, van 1887 tot1891, en nu zou hij er zo’n twintig jaar wonen. In Engeland werd hij bekend om zijn tekeningen van de Boerenoorlog (1889-1902) en als tekenaar van het koninklijk hof. Hij vond in de Britse hoofdstad werk als illustrator voor magazines als de ‘Illustrated London News’, ‘The Sketch’ en ‘The Royal Magazine’. Vooral gedurende de Eerste Wereldoorlog verschenen er in eerstgenoemd tijdschrift regelmatig millitaire voorstellingen van zijn hand. In Londen, en na zijn terugkeer ook in Nederland, werkte hij voor Williams & Sutch: The United Arts Gallery, die zijn schilderijen ook in de Verenigde Saten en Canada verkocht. Uit correspondentie met deze kunsthandel blijkt dat de onderwerpkeuze van Hermanus Willem gevarieerder was dan tegenwoordig wordt voorgesteld. Millitaire voorstellingen worden nu gezien als zijn voornaamste onderwerp, maar het blijkt dat hij ook impressionistische landschappen, stadsgezichten en zelfs een enkel stilleven schilderde. Tentoonstellingslijsten voor zijn Nederlandse kunsthandels, waaronder Oldenzeel in Rotterdam en Th. Vlas in Amsterdam, vertonen hetzelfde, verassende beeld van een veelzijdig kunstenaar. De oorspronkelijke titel van 'De Cavelerie in aantocht' is 'A morning-canter of headquarters, uitgevoerd door Pruisische cavaleristen' en werd geschilderd in 1892.

Musea:

Werken van Hermanus Willem Koekkoek  zijn o.a. te zien in het Legermuseum te Delft en in het Jan Cunen museum te Oss.

Johannes Frederik
Hulk
| 1829 - 1911

Een zicht op het Spaarne, Haarlem

Formaat: 20,8 (h) X 27,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: rechts onder ‘J.F. Hulk’

Datering:  

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

andere werken

De Montelsbaantoren, Amsterdam
Een zicht op het Spaarne, Haarlem

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Getrouwd met ‘De Montelsbaantoren, Amsterdam’

biografie

Johannes Frederik Hulk sr

Geboren: 1829 te Amsterdam

Overleden: 1911 te Haarlem

Leven en werk:

Johannes Frederik Hulk sr., lid van de bekende 19e-eeuwse kunstenaarsfamilie, schilderde voornamelijk stads- en dorpsgezichten en marines. Zijn schildersopleiding kreeg hij van zijn broer Abraham (1813-1897) en van Kaspar Karsen (1810-1896), en ook bezocht hij de Rijksacademie in Amsterdam. Hulk was lid van de kunstenaarssociëteit 'Arti et Amicitae' in Amsterdam en gaf les aan onder andere zijn zoon John (1855-1913) en J.B. de Hoog. In de periode 1854-1903 exposeerde hij zijn werk regelmatig. In Amsterdam had hij van 1855 tot 1882 een zaak in teken-, schilder- en kantoorbenodigdheden annex fotografisch atelier, 'De Rembrandt' geheten. Hij was een van de eersten die de stad Amsterdam fotografeerde.

 

Musea:

Werken van Johannes Frederik Hulk sr. zijn o.a. te zien in verschillende musea in binnen en buitenland waaronder het Wolverstone Museum of Art (UK) en The Woodmere Art Museum, Philadelphia, Pennsylvania (US).

Johannes Frederik
Hulk
| 1829 - 1911

De Montelsbaantoren, Amsterdam

Formaat: 20,8 (h) X 27,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: links onder ‘J.F. Hulk’

Datering:  

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

andere werken

De Montelsbaantoren, Amsterdam
Een zicht op het Spaarne, Haarlem

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Getrouwd met ‘Een zicht op het Spaarne, Haarlem’

biografie

Johannes Frederik Hulk sr

Geboren: 1829 te Amsterdam

Overleden: 1911 te Haarlem

Leven en werk:

Johannes Frederik Hulk sr., lid van de bekende 19e-eeuwse kunstenaarsfamilie, schilderde voornamelijk stads- en dorpsgezichten en marines. Zijn schildersopleiding kreeg hij van zijn broer Abraham (1813-1897) en van Kaspar Karsen (1810-1896), en ook bezocht hij de Rijksacademie in Amsterdam. Hulk was lid van de kunstenaarssociëteit 'Arti et Amicitae' in Amsterdam en gaf les aan onder andere zijn zoon John (1855-1913) en J.B. de Hoog. In de periode 1854-1903 exposeerde hij zijn werk regelmatig. In Amsterdam had hij van 1855 tot 1882 een zaak in teken-, schilder- en kantoorbenodigdheden annex fotografisch atelier, 'De Rembrandt' geheten. Hij was een van de eersten die de stad Amsterdam fotografeerde.

 

Musea:

Werken van Johannes Frederik Hulk sr. zijn o.a. te zien in verschillende musea in binnen en buitenland waaronder het Wolverstone Museum of Art (UK) en The Woodmere Art Museum, Philadelphia, Pennsylvania (US).

Abraham
Hulk
| 1813 - 1897

Op rustig water

Formaat: 17,8 (h) X 25,8 (b) cm

Materiaal: Olieverf op paneel

Gesigneerd: links onder ‘A. Hulk’

Datering:  

Prijsgroep: tussen 15.000 en 25.000 euro

 

provenance

 

Particuliere collectie

biografie

Abraham Hul Sr.

Geboren: 1813 te Londen

Overleden: 1897 te London

Leven en werk:

De kunstschilder Abraham Hulk werd op 1 mei 1813 geboren in Londen, Engeland. Hij stond bekend als een reislustig avonturier. Abraham Hulk kwam uit een familie die grotendeels uit marineschilders bestond.

Hij kreeg les aan de Rijksakademie van Amsterdam en van J.A. Daiwalle. Abraham woonde en werkte een groot deel van zijn leven in Nederland, in Amsterdam. Verder verbleef hij ook enige tijd Nijkerk, Enkhuizen, Haarlem en Oosterbeek.

Hij begon met het maken van portretten en trok daarvoor in 1833 per tweemaster naar Boston en van daaruit naar New York, Albany en Manchester (1833- 1834).

Eenmaal terug in Nederland richtte hij zich op het schilderen van zeegezichten. Zijn stijl is Romantisch en verwant aan die van J.C. Schotel en Louis Meijer. Het ging hem om het weergeven van een sfeerbeeld van schepen op zee, bij alle verschillende soorten weer.

In 1870 keerde hij terug naar zijn geboortestad Londen, waar hij tot zijn dood in 1897 verbleef.

Musea:

Werken van Abraham Hulk Sr.  zijn o.a. te zien in musea als Teylers museum Haarlem en het Amsterdams Historisch museum.

Adrianus
Eversen
| 1818 - 1897

Marktdag in een Hollandse stad

Formaat: 36,0 (h) X 46,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: links onder ‘A. Eversen’ en rechts onder met monogram ‘AE’

Datering: 1860

Prijsgroep: tussen 50.000 en 100.000 euro

andere werken

Figuren en een vissertje bij de Binnensingel in Amersfoort
Marktdag in een Hollandse stad

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Vermeld onder nummer 35-6 in de oevre catalogus Adrianus Eversen, Pieter Overduin. Pagina 227.

biografie

Adrianus Eversen

Geboren: 13 januari 1818 te Amsterdam

Overleden: 1 december 1897 te Delft

Leven en werk:

In de 19de eeuw bereikte het stadsgezicht een hoogtepunt met de schilder Cornelis Springer en o.a. diens leerling Adrianus Eversen. In zijn beste schilderijen behoort Eversen tot de top van de stadsgezichtenschilders. Vaak zijn deze warm van kleur en met veel gevoel voor detail geschilderd. Hij werd in 1818 te Amsterdam geboren en heeft daar bijna zijn leven lang gewoond en gewerkt. Eversen was niet alleen in Nederland vertegenwoordigd op tentoonstellingen. Zijn naam kwam ook regelmatig voor op exposities in Bremen, Dresden, Berlijn en Wenen.

In het werk van Eversen waren menselijke figuren vaak minder ondergeschikt aan het decor.
Toch was de stedelijke bedrijvigheid in vele gevallen een inspiratiebron voor Eversen. Ook het topgrafische vond hij minder belangrijk dan zijn leermeester. Logisch ook, want in de tijd dat Eversen les kreeg van Springer waren diens stadsgezichten nog veelal aan de fantasie van de schilder ontsproten. Adrianus Eversen legde zijn grote bekwaamheid vooral in het gebruik van lichteffecten. Liefde voor de historische schoonheid, maar zeker ook in de stilte en rust die min of meer zijn werk doorstromen.

Eversen was decennia lang een uitmuntend schilder van stadsgezichten. Hij was een leerling van C. de Kruyff, H.G. ten Cate en Cornelis Springer. Van laatstgenoemde kunstenaar, met wie hij in zijn beginjaren veel optrok, onderging Eversen de meeste invloed. Zijn artistieke hoogtepunt uit de jaren vijftig is zondermeer het schilderij met Het Belfort te Brugge uit 1853 en is representatief voor deze periode. In de jaren zestig veranderde zijn palet enigszins en werd zijn stoffering meer gevarieerd, maar hij bleef een uiterst productieve meester die tal van indrukwekkende stads- en dorpsgezichten afleverde. Vanaf die tijd en later in de jaren zeventig en tachtig van de 19de eeuw exposeerde hij geregeld op Tentoonstellingen van Levende Meesters, niet alleen in Nederland, maar in het bijzonder in Duitsland. Zijn werk werd door collega’s en door een breed publiek zeer gewaardeerd. Adrianus Eversen kan tot een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Nederlandse stadsgezichtgenre van zijn tijd gerekend worden. In diverse binnen- en buitenlandse musea zijn schilderijen van hem te bewonderen. Eversen werd in de 19de eeuw al gewaardeerd om het typisch Hollandse sfeerbeeld dat hij in zijn werk wist op te roepen. Als lid van Arti et Amicitiae  behoorde hij tot de kunstenaarselite van zijn tijd.

In de keuze van zijn onderwerpen stond hij zichzelf echter meer vrijheden toe. Hij schilderde grotendeels imaginaire stadsbeelden, samengesteld uit bestaande en verzonnen fragmenten, in tegenstelling tot de meer waarheidsgetrouwe Springer. Mensen in hun dagelijks leven, Nederlandse architectuur en de lichtval van de zon speelden een grote rol in zijn werk.

De Schilder Johannes Hendrik Eversen was een afstammeling van hem. In 1897 overleed hij in Delft.

November 2010 is er een biografie van Adrianus Eversen met een oeuvrecatalogus verschenen. Uitgegeven door Pictures Publishers, geschreven door Pieter Overduin.

 

Musea:

Werken van Adrianus Eversen zijn o.a. te zien in musea als Stedelijk museum Alkmaar, Stedelijk museum Amsterdam, Rijksprentenkabinet Amsterdam, Zuiderzee museum Enkhuizen, Rijks museum Twente te Enschede, Groninger museum, Boijmans van Beiningen Rotterdam en vele anderen.

Adrianus
Eversen
| 1818 - 1897

Figuren en een vissertje bij de Binnensingel in Amersfoort

Formaat: 19,8 (h) X 13,7 (b) cm

Materiaal: Aquarel

Gesigneerd: links onder ‘A. Eversen’

Datering: 1871

Prijsgroep: tussen 10.000 en 15.000 euro

andere werken

Figuren en een vissertje bij de Binnensingel in Amersfoort
Marktdag in een Hollandse stad

 

provenance

 

 

 

opmerkingen

 

Verso is met potlood aangegeven dat het werk is vervaardigd op zondag en maandag 2 & 3 april 1871.

Vermeld onder nummer 19-13 in de oevre catalogus Adrianus Eversen, Pieter Overduin. Pagina 286. Vergelijkbare afbeelding 19-10, pagina 203 en afbeelding 28-8 pagina 218.

biografie

Adrianus Eversen

Geboren: 13 januari 1818 te Amsterdam

Overleden: 1 december 1897 te Delft

Leven en werk:

In de 19de eeuw bereikte het stadsgezicht een hoogtepunt met de schilder Cornelis Springer en o.a. diens leerling Adrianus Eversen. In zijn beste schilderijen behoort Eversen tot de top van de stadsgezichtenschilders. Vaak zijn deze warm van kleur en met veel gevoel voor detail geschilderd. Hij werd in 1818 te Amsterdam geboren en heeft daar bijna zijn leven lang gewoond en gewerkt. Eversen was niet alleen in Nederland vertegenwoordigd op tentoonstellingen. Zijn naam kwam ook regelmatig voor op exposities in Bremen, Dresden, Berlijn en Wenen.

In het werk van Eversen waren menselijke figuren vaak minder ondergeschikt aan het decor.
Toch was de stedelijke bedrijvigheid in vele gevallen een inspiratiebron voor Eversen. Ook het topgrafische vond hij minder belangrijk dan zijn leermeester. Logisch ook, want in de tijd dat Eversen les kreeg van Springer waren diens stadsgezichten nog veelal aan de fantasie van de schilder ontsproten. Adrianus Eversen legde zijn grote bekwaamheid vooral in het gebruik van lichteffecten. Liefde voor de historische schoonheid, maar zeker ook in de stilte en rust die min of meer zijn werk doorstromen.

Eversen was decennia lang een uitmuntend schilder van stadsgezichten. Hij was een leerling van C. de Kruyff, H.G. ten Cate en Cornelis Springer. Van laatstgenoemde kunstenaar, met wie hij in zijn beginjaren veel optrok, onderging Eversen de meeste invloed. Zijn artistieke hoogtepunt uit de jaren vijftig is zondermeer het schilderij met Het Belfort te Brugge uit 1853 en is representatief voor deze periode. In de jaren zestig veranderde zijn palet enigszins en werd zijn stoffering meer gevarieerd, maar hij bleef een uiterst productieve meester die tal van indrukwekkende stads- en dorpsgezichten afleverde. Vanaf die tijd en later in de jaren zeventig en tachtig van de 19de eeuw exposeerde hij geregeld op Tentoonstellingen van Levende Meesters, niet alleen in Nederland, maar in het bijzonder in Duitsland. Zijn werk werd door collega’s en door een breed publiek zeer gewaardeerd. Adrianus Eversen kan tot een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Nederlandse stadsgezichtgenre van zijn tijd gerekend worden. In diverse binnen- en buitenlandse musea zijn schilderijen van hem te bewonderen. Eversen werd in de 19de eeuw al gewaardeerd om het typisch Hollandse sfeerbeeld dat hij in zijn werk wist op te roepen. Als lid van Arti et Amicitiae  behoorde hij tot de kunstenaarselite van zijn tijd.

In de keuze van zijn onderwerpen stond hij zichzelf echter meer vrijheden toe. Hij schilderde grotendeels imaginaire stadsbeelden, samengesteld uit bestaande en verzonnen fragmenten, in tegenstelling tot de meer waarheidsgetrouwe Springer. Mensen in hun dagelijks leven, Nederlandse architectuur en de lichtval van de zon speelden een grote rol in zijn werk.

De Schilder Johannes Hendrik Eversen was een afstammeling van hem. In 1897 overleed hij in Delft.

November 2010 is er een biografie van Adrianus Eversen met een oeuvrecatalogus verschenen. Uitgegeven door Pictures Publishers, geschreven door Pieter Overduin.

 

Musea:

Werken van Adrianus Eversen zijn o.a. te zien in musea als Stedelijk museum Alkmaar, Stedelijk museum Amsterdam, Rijksprentenkabinet Amsterdam, Zuiderzee museum Enkhuizen, Rijks museum Twente te Enschede, Groninger museum, Boijmans van Beiningen Rotterdam en vele anderen.

Cornelis Christiaan
Dommersen
| 1842 - 1928

De Rembrandt-molen te Hazerswoude bij de Nieuwe Rhyn bij Leiden

Formaat: 43,0 (h) X 67,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: rechts onder ‘C.C. Dommelshuizen’

Datering: 1905

Prijsgroep: verkocht

 

provenance

 

Particuliere collectie

 

 

opmerkingen

 

Getiteld verso

biografie

Cornelis Christiaan Dommelshuizen

Geboren: 1842 te Utrecht

Overleden: 1928 te Den Haag

Leven en werk:

Cornelis Christiaan Dommelshuizen werd geboren in Utrecht. Al op jonge leeftijd kwam zijn grote talent voor de schilderkunst tot uiting. Cornelis Christiaan Dommelshuizen had een jongere broer, Pieter Cornelis Dommelshuizen (1834 – 1908) met wie zijn werken later vaak verwisseld werden. Hij verhuisde omstreeks 1850 van Utrecht naar Amsterdam. Cornelis Christiaan ontpopte zich als een echte wereldreiziger. Hij woonde en werkte niet alleen in zijn geboorteland Nederland, maar ook in België, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Na het overlijden van hun moeder trokken Cornelis Christiaan en zijn broer Pieter Cornelis, eveneens een getalenteerd en succesvolle schilder, waarschijnlijk in 1861 naar Engeland, waar ze veel succes oogsten. Dommelshuizen was gespecialiseerd in het schilderen van marines en historiserende stadsgezichten. De marine gezichten werden beïnvloed en geschilderd in de trend van de 17e eeuwse meester Ludolf Bakhuizen. Zijn stadsgezichten lijken sterk onder invloed te staan van de Delftse school. In 1869 schilderde hij stadsgezichten in Praag en later in 1901 schilderde hij de kathedraal van Rouen in Frankrijk. Cornelis Christiaan Dommelshuizen signeerde verschillend o.a.: C.C. Dommershuizen en Dommelshuizen.

Musea:

Werken van Cornelis Christiaan Dommelshuizen zijn o.a. te zien in musea als

Floris
Arntzenius
| 1864 - 1925

Paarden en Huurrijtuigen in de sneeuw

Formaat: 46,0 (h) X 84,0 (b) cm

Materiaal: Olieverf op linnen

Gesigneerd: rechts onder ‘F. Arntzenius’

Datering: 1895-1905

Prijsgroep: tussen 50.000 en 100.000 euro

provenance

Particuliere collectie

 

opmerkingen

Tentoongesteld: Den Haag, Haags Gemeentemuseum en Laren, Singer Memorial Foundation, Floris Arntzenius 1864 – 1925, Het Haagse leven van gisteren. Juli – November, 1969, cat. no. 27

biografie

Pieter Florentius Nicolaas Jacobus ‘Floris’ Arntzenius

Geboren: 9 juni 1864 te Soerabaja

Overleden: 16 februari 1925 te Den Haag

Leven en werk:

Floris Arntzenius werd geboren in 1864 in Soerabaja.  Omstreeks 1875 komt Floris Arntzenius vanuit Java in huis bij een oom en een tante in Amsterdam. In 1877 doet hij hier toelatingsexamen voor de HBS, dat hij met goed gevolg zal afronden. In 1882 wordt hij leerling bij de schilder J.H.F.C. Nachtweh in  Amsterdam en daarna van 1883 tot 1888 aan de Rijksacademie, waar o.a. August Allebé en B. Wijnveld zijn leermeesters zijn. Onder zijn medeleerlingen bevinden zich later bekend geworden kunstenaars als George Breitner, Isaac Israëls, Jan Veth en Willem Witsen. Zijn schilderstudie wordt ten slotte afgesloten met het volgen van lessen aan de Antwerpse academie van 1888 tot 1889, waarna hij gedurende twee jaren een atelier heeft in de Sarphatistraat in Amsterdam. In 1890 wordt hij lid van Arti et Amicitiae en in 1891 ook van Sint-Lucas. De dood van Arntzenius’ vader in 1892 brengt hem ertoe zich bij zijn moeder in Den Haag te vestigen. Hij voelt zich spoedig thuis in de residentie en ontwikkelt zich tot een bekwaam schilder van Haagse stadsgezichten. Gedurende korte tijd betrekt hij een atelier in de Piet Heinstraat, daarna samen met C.A. van Waning het vroegere atelier van B.J. Blommers aan het Spui. In 1892 wordt hij lid van Pulchri Studio, van 1895 tot 1897 is hij commissaris voor de Teekenzaal en Etsclub van dit genootschap, van 1897 tot 1901 secretaris, daarna commissaris van de kunstzalen. In 1896 wordt hij als lid van de Hollandsche Teeken Maatschappij aangenomen, die het aquarelleren onder de leden stimuleert. Na 1896 heeft Arntzenius steeds in eigen atelier gewerkt op verschillende adressen in Den Haag totdat hij in 1913 aan de Wagenaarweg 5 gaat wonen, in het vroegere huis van H.J. Haverman, dat twee ateliers bevat. Lide Arntzenius heeft tijdens haar huwelijk het schilderen geheel naar de achtergrond gedrongen en het gezin voorrang gegeven. Daarbij heeft ze alles op alles gezet om te zorgen dat niets het werk van Floris in de weg stond. Pas na zijn overlijden heeft zij haar eigen werk weer opgevat en dat tot haar dood in 1954 voortgezet. Haar onderwerpen waren stillevens, vooral bloemen, en portretjes.

Anthon Gerard Alexander
Rappard, Ridder van
| 1858 - 1892

Werkende Boer

Formaat: 34,2 (h) X 24,7 (b) cm

Materiaal: Houtskool & Pastel op papier

Gesigneerd: links onder ‘A v Rappard’

Datering: mei 1884

Prijsgroep: n.o.t.k.

provenance

Particuliere collectie

opmerkingen

Naar alle waarschijnlijkheid geschilderd op een gezamenlijke reis met Vincent van Gogh in de omgeving van Nuenen. Het werk vertoond sterke gelijkenissen met werken van Van Gogh.

biografie

Anthon Gerard Alexander Ridder van Rappard

Geboren: 14 mei 1858 te Zeist

Overleden: 21 maart 1892 te Santpoort

Leven en werk:

Anthon van Rappard werd geboren te Zeist als het derde kind van Frans Alexander Lodewijk van Rappard en zijn vrouw Suzanna Adriana Carolina Lantsheer. Hij behoorde tot de kleine adelijke kringen in Nederland en tot de notabelen van Zeist. In 1879 verhuisde het gezin naar Utrecht waar zijn vader gemeentelijke archivaris werd. Van zijn vader kreeg hij de passie o0vergedragen voor wandelen in de natuur en diens liefde voor kunst en geschiedenis. Hij bracht zijn vakanties door met het maken van wandeltochten door Nederland samen met zijn vrined Johan de Meester. Anton was onzeker of hij van schilderen zijn beroep zou maken en hij besloot op een van zijn tochten een schetsboek te maken en de kwaliteit hiervan beslissend te laten zijn in zijn keuze. Zijn vader stimuleerde hem uiteindelijk om de stap te nemen en hij ging naar de Rijskacademie te Amsterdam waar hij vermeld werd als een getalenteerd student. Anthon reisde veelvuldig en was eind 1879 een half jaar in Parijs waar hij een bezoek bracht aan de Goupil kunst gallerie. Hier was het dat hij in aanraking kwam met Theo van Gogh die hem later refereerde aan zijn broer Vincent van Gogh. Anthon verliet Parijs in maart 1880 en trok naar Brussel waar hij bevriend raakte met Vincent van Gogh en een van zijn leermeesters werd. Van Gogh had juist daarvoor besloten om zijn leven aan de schilderkunst te wijden. Het contrast tussen de twee heren kon niet groter. Van Rappard kwam uit een welgesteld gezin en had geen geldzorgen, bovendien was hij welgemanierd en gemakkelijk in de omgang en enigszins onzeker. Vincent echter was arm, moeilijk in de omgang en erg zeker van zichzelf. De vijf jaren daarna zijn de best beschreven jaren van Van Rappard vanwege de vele correspondentie tussen Anton van Rappard en Vincent van Gogh. In mei 1881 keerde Anthon terug naar zijn ouderlijk huis in Utrecht en Vincent ging naar Etten. Zij bezochten elkaar regelmatig en trokken er samen op uit in zowel het voorjaar als in het najaar van 1884 om gezamenlijk te tekenen en te schilderen in het gebied rondom Nuenen. Gezamenlijk trokken zij eveneens naar Drenthe om te schilderen met o.a. Anton Mauve en Max Liebermann. Van Rappard schilderde met name de werkende mens in het industrialiserend Nederland. Met het schilderen van een spinnende dame uit Rolde kreeg hij internationale erkenning op de International and Universal Exhibition in het Crystal Palace te Londen.
In 1885 eindigde de relatie tussen Anthon van Rappard en Vincent van Gogh. Vincent had een litho van de Arrdappeleters naar Van Rappard gestuurd ter beoordeling. Anthon bekristiseerde dit werk en schreef: ”Gelukkig kunt u beter dan dit, waarom ben je zo oppervlakkig? Waarom hebt u de bewegingen niet bestudeerd.? Naar mijn mening is de kunst te subliem om zo nonchalant te handelen.” Vincent was zo boos en teleurgesteld dat hij alle correspondentie staakte.
Tezamen met George Breitner ging Van Rappard in 1886 naar de Rijks Academie te Masterdam onder leiding van August Allebé. In deze omgeving ontstond het Amsterdams Impressionisme.
In 1889 trouwde Van Rappard met zijn nicht Henriette Camp del Campo. Zij gingen wonen in Santpoort. Anthon leefde vanaf dat moment een rustig leven en werd in die tijd lid van de Pulchri Studio. In 1892 overleed hij en liet een bescheiden oeuvre na. Hij was kritisch over zijn eigen werk en niet snel tevreden. Aan het einde van zijn leven wilde hij alle werken in zijn bezit verbranden. Ze zijn tot stand gekomen in pijn en frustratie en hij was er zelden tevreden over. Over het geheel genomen heeft Anthon van Rappard echter een oeuvre nagelaten dat zeker een originele toevoeging is voor de Nederlandse schilder kunst in de 19e eeuw.


Musea:
Werken van Anthon Gerard Alexander Ridder van Rappard  zijn o.a. te zien in musea als Stedelijk museum te Amsterdam, Centraal museum Utrecht en het Drents museum te Assen.

Pieter Adrianus
Schipperus
| 1840 - 1929

Een zomerse wandeling

Formaat: 50,0 (h) X 40,0 (b) cm

Materiaal: Aquarel

Gesigneerd: rechts onder ‘P.A. Schipperus’

Datering:

Prijsgroep: tussen 5.000 en 10.000 euro

provenance

Particuliere collectie

biografie

Pieter Adrianus Schipperus

Geboren: 6 maart 1840 te Rotterdam

Overleden: 4 oktober 1929 te Den Haag

Leven en werk:

De kunstschilder Pieter Adrianus Schipperus werd op 6 maart 1840 in Rotterdam geboren. Hij woonde en werkte daar en sinds 1910 verhuisde hij naar 's Gravenhage, waar hij op 4 oktober 1929 overleed. Hij was auto-didact. Schipperus zou aanvankelijk kunsthandelaar worden maar door een subsidie van koning Willem III werd hij in staat gesteld om van het schilderen zijn beroep te maken.

Hij begon met het schilderen van romantische landschappen, zee- en riviergezichten, meest in de omgeving van Haarlem en in Limburg. In 1910 vestigde hij zich in Den Haag, waarna hij veel stof voor zijn schilderijen opdeed in en rond Rotterdam. Schipperus was een knap aquarellist. Pas op latere leeftijd begon hij ook in olieverf te schilderen en bekwaamde hij zich in etsen en lithograferen.

Hij is onder andere bekend als schilder van bosgezichten en landschappen en heeft ontelbaar veel gouaches en aquarellen gemaakt.