Larense School (1900 – 1920)

De Larense School is de verzamelnaam voor een groep kunstenaars die aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw werkzaam waren in en rond het dorp Laren in Noord-Holland.1 Ontstaan

2 Tweede generatie

3 Naamgeving en plaats

4 Bronnen, noten en/of referenties

Ontstaan

De Nederlandse schilder Jozef Israëls "ontdekte" rond 1870 Laren als schildersdorp. Israëls bezocht Laren regelmatig met zijn zoon Isaac Israëls en ook vertelde hij enthousiast aan zijn Haagse vrienden over Laren. Albert Neuhuys en Anton Mauve volgden weldra. Hierop volgden Hein Kever, Hendrik Valkenburg, Wally Moes, Etha Fles, Arina Hugenholtz en Tony Offermans. In tegenstelling tot Israëls vestigde sommige van zijn vrienden zich permanent in Laren. De namen van Neuhuys en Mauve zorgden ervoor dat Laren wijde bekendheid kreeg. Neuhuys richtte zich op interieuren, waarmee de Larense School evenals met landschapschilderijen bekend geworden is.

Larense schilders werkten vooral in de natuur, de Larense School had een traditionele stijl.

Over de geestdrift over Laren schreef Anton Mauve, op 3 juni 1882, aan zijn vrouw: "...'t Is aandoenlijk mooi hier, van een fijnheid van lijnen en lieflijke poëzie straalt uit alles, binnenhuizen, wegen, akkers, prachtige heide en boschjes en de menschen is van het liefste soort dat te bedenken is. ..."

Tweede generatie

De tweede generatie van de Larense School ontstond rond 1900 met schilders die meer impressionistisch gingen schilderen. In 1903 ontstond onder impuls van Auguste Legras een gestructureerde Gooise schildersvereniging, "De Tien". Deze ging groepsexposities organiseren door het hele land, met het oog op het bereiken van een groter afzetgebied voor het werk van de leden. Derk Meeles, Toon de Jong, David Schulman en Emanuel van Beever behoorden onder andere ook tot dat tiental. In 1921 werd De Vereeniging van Beeldende Kunstenaars Laren-Blaricum opgericht door Breman, maar door de milde toelatingseisen splitste in 1935 de Gooische Schildersvereniging onder leiding van Schulman zich af.

Ook buitenlandse schilders kwamen in het Gooi werken: Max Liebermann in 1884 voor het eerst, terwijl de Amerikaan William Henry Singer in Laren in 1911 het landhuis "De Wilde Zwanen" liet optrekken, dat na de Tweede Wereldoorlog het "Singer Museum" zou worden.

Co Breman en Ferdinand Hart Nibbrig schilderden landschappen in andere stijlen dan het gebruikelijke impressionisme, namelijk het pointillisme en luminisme, terwijl Gijs Bosch Reitz het bij gestileerde vormen hield. Johan Coenraad Heyenbrock leefde zich uit in fabriekstaferelen, terwijl Auguste Legras zich verdienstelijk maakte als schilder van dieren en Afrikaanse landschappen. Jan Pieter Veth was dan weer portretschilder en Douwe Komter legde zich toe op stillevens. Ook modernisten als Piet Mondriaan, Jan Sluyters en Leo Gestel vestigden zich in Laren.

Naamgeving en plaats

Hoewel door kunstverzamelaars en auteurs de term Larense School als vaststaand begrip wordt gebruikt is het vanuit kunsthistorisch perspectief gezien de vraag of hier sprake is van een werkelijke aparte stroming of dat deze school te beschouwen is als een nabloei van de Haagse School. De Haagse School was al tien jaar eerder ontstaan en meerdere grondleggers van de Larense School (Jozef Israëls, Neuhuys, Anton Mauve) waren bekend als Haagse schilders, voordat ze in Laren terechtkwamen, rond 1870. Buitenlandse bronnen maken meestal geen onderscheid en hebben het over het "Hollandse Barbizon" van Oosterbeek, als "thematische verlenging van de Haagse versie".

Ten opzichte van kunstvernieuwing, in navolging van het Franse Barbizon, met het openlucht schilderen, had de Haagse School wel de toon gezet en gebeurde te Laren niet veel vernieuwend qua techniek of optiek. De verf in tubes en lichtere opplooi-ezels waren aangewezen op dit soort directe-natuur-realisme. Wel bracht Laren de plattelandse onderwerpkeuze, tegenover het Haagse maritieme Impressionisme.


> Terug naar stromingen overzicht